![]() ![]() ![]() | ![]() | ![]() | |
![]() | |||
![]() | |||
![]() | ![]() | ![]() | ![]() |
![]() | ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() | ![]() ![]() ![]() |
Om geïnstalleerde opties correct te gebruiken, moet u eerst het printerstuurprogramma instellen. Indien het apparaat de opties niet herkent, kunt u deze niet gebruiken, zelfs niet als ze daadwerkelijk zijn geïnstalleerd.
U dient over rechten voor printerbeheer te beschikken om de printereigenschappen te wijzigen. Log in als beheerder.
Als u Adobe PageMaker® 6.0, 6.5 of 7.0 gebruikt, moet u de opties instellen in het afdrukdialoogvenster van Adobe PageMaker.
De volgende tabel geeft aan waar u voor elk besturingssysteem een printerstuurprogramma kunt instellen.
De procedure voor het instellen van een printerstuurprogramma kan per besturingssysteem verschillen.
Windows XP en Mac OS X 10.5 worden gebruikt als voorbeelden van hun besturingssysteemfamilies.
Windows-besturingssysteem |
U kunt alle opties instellen in [Installeerbare opties] op het tabblad [Apparaatinstellingen] van de Printereigenschappen. |
Mac OS X |
U kunt alle opties instellen in [Options & Supplies...] in [Print & Fax] in System Preferences. |
Open het printerstuurprogramma vanuit Windows om de opties in te stellen. U kunt de opties niet instellen wanneer u het printerstuurprogramma vanuit een toepassing opent.
Zie "Opties instellen voor de printer" of "Opties Instellen voor Mac OS X" voor de installatiemethode die geschikt is voor uw afdrukomgeving.