HandleidingenInhoudVorigeVolgende |
U kunt een mapbestemming opgeven door een Bestemming-toets te selecteren uit de bestemmingslijst.
Om naar een mapbestemming te verzenden, moet u eerst het pad voor de map opgeven in het Adresboek. U kunt het pad niet invoeren in het stand-byscherm. Raadpleeg de Handleiding Netwerk- en Systeeminstellingen voor meer informatie over het registreren van een mapbestemming.
Druk op [Map] om over te schakelen naar map als type verzending.
Druk op [Bestandstype] om het bestandstype in te stellen.
Selecteer [TIFF] of [PDF] en druk vervolgens op [OK].
Druk op de Bestemmingtoets om een bestemming op te geven.
Geef de volgende bestemming op.
Druk op de volgende Bestemmingtoets om nog een andere bestemming toe te voegen.
Druk op het tabblad voor het verzendingstype om het type verzending te veranderen. U kunt hierbij kiezen uit Fax/IP-Fax, Internet fax, E-mail en Map.
Druk op de [Start]-knop.
Het apparaat begint het scannen van het origineel en slaat dit op in het geheugen. Wanneer het scannen stopt, gaat de indicator Communiceren branden en start de verzending.
Mapverzending wordt uitgevoerd in Geheugenverzending, waarbij de verzending automatisch wordt gestart nadat de documenten in het geheugen zijn opgeslagen. Wanneer u het verzendingstype overschakelt naar map terwijl het apparaat zich in de modus Directe verzending bevindt, wordt de verzendmodus automatisch overgeschakeld naar Geheugenverzending.
Voor nadere details over het annuleren van een verzending, zie "Een verzending annuleren".
Het menu Faxeigenschappen heeft een gebruikersparameter (schakelaar 17, bit 2) waarmee u het apparaaat zodanig kunt configureren dat de gebruiker op de toets [Toev.] moet drukken telkens wanneer hij of zij een bestemmingstoets opgeeft. Hierdoor wordt voorkomen dat gebruikers per ongeluk documenten verzenden naar de verkeerde bestemming. Zie “Parameterinstellingen”.
Zie "Mapverzending" voor meer informatie over mapverzending.