Koptekst overslaan
 

Instellen als externe printer

Volg de onderstaande procedure om de printer te gebruiken als externe printer voor gebruik met NetWare.

Belangrijk

  • NetWare staat standaard uitgeschakeld. Activeer Netware in "Interface-instellingen" onder "Systeeminstellingen" op het bedieningspaneel. Voor meer informatie over het activeren van NetWare via het bedieningspaneel, zie Hostinterface. U kunt NetWare ook activeren met Web Image Monitor. Zie de helpfunctie van Web Image Monitor voor meer informatie.

  • IPv6 kan niet gebruikt worden met deze functie.

  • Er is een optionele Netware-eenheid vereist voor het gebruik van deze functie.

  • Om deze printer te gebruiken als een externe printer, moet u deze instellen op de NDS-modus.

  • Gebruik deze printer niet als externe printer als u in een pure IP-omgeving werkt.

De printer instellen met NWadmin

1Start NWadmin op vanuit Windows.

Meer informatie over NWadmin kunt u vinden in de NetWare-handleidingen.

2Stel een netwerkverbinding op met een wachtrij. Selecteer het object in de mapstructuur waarin de wachtrij zich bevindt en klik op [Nieuw] in het menu [Object].

3Klik in het vak [Nieuwe objectklasse] op [Afdrukwachtrij] en klik op [OK].

4Voer bij [Afdrukwachtrij] de naam in van de afdrukwachtrij.

5Klik bij [Volume afdrukwachtrij] op [Bladeren].

6Klik bij [Beschikbare objecten] op het volume waarin de afdrukwachtrij is gemaakt en klik op [OK].

7Controleer de instellingen en klik op [Nieuw].

8Stel de netwerkverbinding met de printer in. Selecteer het object in de mapstructuur waarin de printer zich bevindt en klik op [Nieuw] in het menu [Object].

9Klik in het vak [Nieuwe objectklasse] op [Printer] en klik op [OK].

10Voer in het vak [Printernaam] de printernaam in.

11Vink het selectievakje [Extra eigenschappen opgeven] aan en klik op [Nieuw].

12Wijs wachtrijen toe aan de gemaakte printer. Klik op [Toewijzingen] en klik op [Toevoegen] bij [Toewijzingen].

13Klik bij [Beschikbare objecten] op de nieuwe afdrukwachtrij en klik op [OK].

14Klik op [Configuratie], klik op [Parallel] in de lijst [Printertype] en klik op [Communicatie].

15Klik op [Handmatig laden] bij [Communicatietype] en klik op [OK]. Controleer de instellingen en klik op [OK].

16Installeer de netwerkverbinding met een afdrukserver. Selecteer een context die is opgegeven en klik op [Aanmaken] in het menu [Object].

17Klik in het vak [Nieuwe objectgroep] op [Afdrukserver] en klik op [OK].

18Voer in het vak [Afdrukservernaam:] de naam van de afdrukserver in.

Gebruik dezelfde naam voor de afdrukserver als de naam die is opgegeven met Web Image Monitor.

19Vink het selectievakje [Extra eigenschappen opgeven] aan en klik op [Nieuw].

20Wijs de printer toe aan de gemaakte afdrukserver. Klik op [Toewijzingen] en klik op [Toevoegen] bij [Toewijzingen].

21Klik bij [Beschikbare objecten] op de nieuwe afdrukwachtrij en klik op [OK].

22Klik in het gebied [Printers], op de printer die u heeft toegewezen en klik daarna op [Printernummer].

23Voer het printernummer in en klik op [OK]. Controleer de instellingen en klik op [OK].

Gebruik hetzelfde printernummer als het nummer dat voor de externe printer is opgegeven met Web Image Monitor.

24Start de afdrukserver door vanaf de console van de NetWare-server de volgende opdracht te typen.

Als de afdrukserver in bedrijf is, sluit u de server af en start u deze opnieuw.

Om af te sluiten

CAREE: unload pserver

Om te starten

CAREE: load pserver [print server name]

25Voer de naam van de afdrukserver in als contextnaam en druk op [Enter].

26Selecteer de printernaam in het contextmenu en druk vervolgens op [Enter].

Installatie via Web Image Monitor

1Log in op Web Image Monitor in de beheerdermodus.

Voor details over inloggen, zie Printerconfiguratie-schermen met een internetbrowser weergeven.

2Klik in het menu [Apparaatbeheer] op [Configuratie].

3Onder "Netwerk" klikt u op [NetWare].

Raadpleeg stap 5 van de procedure onder "NetWare-instellingen configureren" voor de in te stellen items.

4Controleer de instellingen en klik vervolgens op [OK].

De configuratie is voltooid. Wacht even voordat u Web Image Monitor opnieuw start.

5Klik op [Uitloggen].

6Sluit Web Image Monitor af.

Opmerking

  • Als u de printer die u wilt configureren niet kunt vinden, drukt u de configuratiepagina af en controleert u de printernaam.

  • Wanneer geen printernamen in de lijst worden weergegeven, stelt u dezelfde IPX/SPX-frametypen in voor de computer en de printer. Wijzig het frametype van de computer in het dialoogvenster [Netwerk] van Windows.