![]() ![]() | ![]() | ||
In deze sectie wordt uitgelegd hoe u een faxnummer invoert.
Gebruik de cijfertoetsen aan de rechterkant van het bedieningspaneel om nummers in te voeren.
Controleer of [Fax] is geselecteerd.
Voer het faxnummer in met de cijfertoetsen.

Wanneer u zich vergist, drukt u op de [Wis/Stop]-knop en probeert u het opnieuw.
Als u tijdens het toevoegen van een bestemming op het dit tabblad voor het type verzending drukt, wordt het type verzending overgeschakeld tussen fax/IP-Fax, Internet fax, e-mail en map.
Druk op de [Start]-knop.
Het apparaat begint het scannen van het origineel en slaat dit op in het geheugen. Wanneer het scannen stopt, gaat de indicator Communiceren branden en start de verzending.
![]()
Zie "Het adresboek gebruiken om bestemmingen te specificeren" om een bestemming uit het Adresboek te selecteren.
U kunt pauzes en tonen in een faxnummer invoegen. Voor nadere details, zie "Een pauze invoeren" of "Een toon invoeren".
Als de optionele extra G3 interface-eenheid is geïnstalleerd, selecteert u de lijn die u wilt gebruiken en drukt u op de [Start]-knop. Voor nadere details over het selecteren van een lijn, zie "De lijnpoort wijzigen".
Druk op [Prg.Best. Best.] na het invoeren van het faxnummer om het faxnummer op te slaan in de bestemmingslijst. Voor nadere details over het opslaan van nummers die u heeft ingevoerd, zie "Ingevoerde bestemmingen registreren in Adresboek".
Voor het maximum aantal cijfers voor een bestemming, zie "Maximum waarden".
![]()