U kunt de snelheid instellen die de printer gebruikt voor ethernetcommunicatie. Met deze instelling kunnen twee interfaces automatisch de snelheid vaststellen zodra ze verbinding maken.
Voor meer informatie over de instellingen van de [Ethernetsnelheid], zie Interface instellingen. Deze items verschijnen in [Netwerk] onder het menu [Interface-instell.].
De verbinding kan niet tot stand worden gebracht als de ethernetsnelheid niet overeenkomt met de overdrachtsnelheid van uw netwerk.
Het gebruik van deze functie wordt aanbevolen. Selecteer [Autom. select.] om dit te doen.
Druk op [Interface-instell.] op het [Systeeminstellingen]-scherm.
Voor details over toegang tot het scherm [Systeeminstellingen], zie Weergave van de printerconfiguratie-schermen op het bedieningspaneel.
Druk op [Netwerk].
Druk herhaaldelijk op [] totdat [Ethernetsnelheid] verschijnt.
Druk op [Ethernetsnelheid].
Selecteer de ethernetsnelheid en druk dan op [OK].
Druk op de knop [Gebruikersinstellingen].
Druk een configuratiepagina af om de instellingen te controleren.
Voor meer informatie over het afdrukken van de configuratiepagina, zie Een testafdruk maken.