![]() ![]() ![]() | ![]() | ![]() | |
![]() | |||
![]() | |||
![]() | ![]() | ![]() | ![]() |
![]() | ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() | ![]() ![]() ![]() |
In deze sectie wordt uitgelegd hoe u de eigenschappen van het printerstuurprogramma opent onder Windows Vista/7 of Windows Server 2008/2008 R2.
U dient over rechten voor printerbeheer te beschikken om de printereigenschappen te wijzigen. Log in als beheerder.
U kunt de standaard printerinstellingen niet per gebruiker wijzigen. De instellingen in het dialoogvenster Printereigenschappen zijn van toepassing op alle gebruikers.
Klik in het menu [Start] op [Configuratiescherm].
Het [Configuratiescherm] wordt weergegeven.
Klik in "Hardware en geluiden" op [Printer].
Indien u Windows 7 gebruikt, klik dan op [Apparaten en printers weergeven] in "Hardware en geluiden".
Indien u Windows Server 2008 R2 gebruikt, klik dan op [Apparaten en printers weergeven] in "Hardware".
Klik met de rechter muisknop op het printerpictogram en klik vervolgens op [Eigenschappen].
Wanneer u Windows 7 of Windows Server 2008 R2 gebruikt, klik dan met de rechtermuisknop op het pictogram van de printer die u wilt gebruiken. Daarna klikt u op [Printereigenschappen].
Geef de nodige instellingen op en klik op [OK].
Of de instellingen die u hier maakt als de standaardinstellingen worden gebruikt, is afhankelijk van de toepassingen.
Geef geen instellingen op bij [Toewijzing van formaat aan papierlade].
Zie de helpfunctie van het printerstuurprogramma voor verdere informatie.