HandleidingenInhoudVorigeVolgende |
In dit gedeelte wordt beschreven hoe u opties, het papierformaat en de papierinvoerrichting handmatig instelt op de computer.
U dient over rechten voor printerbeheer te beschikken om de printereigenschappen te wijzigen. Log in als beheerder.
Voor het PCL 6-printerstuurprogramma:
Klik in het menu [Start] op [Printers en faxapparaten].
Als u met Windows Vista of Windows Server 2008 werkt, klikt u in het [Start]-menu op [Configuratiescherm] en vervolgens op [Printer] onder "Hardware en geluiden".
Indien u gebruik maakt van Windows 7 of Windows Server 2008 R2, ga dan naar het [Start]-menu en klik vervolgens op [Apparaten en printers].
Klik op het pictogram van de printer die u wilt gebruiken.
Klik in het menu [Bestand] op [Eigenschappen].
Wanneer u Windows Vista of Windows Server 2008 gebruikt, klikt u met de rechtermuisknop op het pictogram van de printer die u wilt gebruiken. Daarna klikt u op [Eigenschappen].
Wanneer u Windows 7 of Windows Server 2008 R2 gebruikt, klikt u met de rechtermuisknop op het pictogram van de printer die u wilt gebruiken. Daarna klikt u op [Printereigenschappen].
Klik op het tabblad [Accessoires].
Als de opties op het tabblad [Accessoires] zijn uitgeschakeld, is de bi-directionele verbinding ingeschakeld. In dit geval is het niet nodig om de optie-instellingen te wijzigen.
Selecteer de geïnstalleerde opties in het gedeelte [Opties] en geef vervolgens de gewenste instellingen op.
Klik op [Instellingen invoerlade wijzigen...].
Selecteer bij [Invoerlade] de papierlades die u wilt gebruiken en bij [Papierformaat] het gewenste papierformaat voor elke lade.
Klik op [Invoerlade/pap.form wijzigen] om de instelling op elke lade toe te passen.
Klik tweemaal op [OK] om het dialoogvenster met printereigenschappen te sluiten.
Voor het PCL-5e-printerstuurprogramma:
Klik in het menu [Start] op [Printers en faxapparaten].
Als u met Windows Vista of Windows Server 2008 werkt, klikt u in het [Start]-menu op [Configuratiescherm] en vervolgens op [Printer] onder "Hardware en geluiden".
Indien u gebruik maakt van Windows 7 of Windows Server 2008 R2, ga dan naar het [Start]-menu en klik vervolgens op [Apparaten en printers].
Klik op het pictogram van de printer die u wilt gebruiken.
Klik in het menu [Bestand] op [Eigenschappen].
Wanneer u Windows Vista of Windows Server 2008 gebruikt, klikt u met de rechtermuisknop op het pictogram van de printer die u wilt gebruiken. Daarna klikt u op [Eigenschappen].
Wanneer u Windows 7 of Windows Server 2008 R2 gebruikt, klikt u met de rechtermuisknop op het pictogram van de printer die u wilt gebruiken. Daarna klikt u op [Printereigenschappen].
Klik op het tabblad [Accessoires].
Als de opties op het tabblad [Accessoires] zijn uitgeschakeld, is de bi-directionele verbinding ingeschakeld. In dit geval is het niet nodig om de optie-instellingen te wijzigen.
Selecteer de geïnstalleerde opties in het gedeelte [Opties] en geef vervolgens de gewenste instellingen op.
Klik op het tabblad [Instellingen Papierformaat].
Selecteer bij [Invoerlade] de papierlades die u wilt gebruiken en bij [Papierformaat] het gewenste papierformaat voor elke lade.
Klik op [Bijwerken] om de instelling op elke lade toe te passen.
Klik op [OK] om het dialoogvenster met de eigenschappen van de printer te sluiten.