![]() ![]() | ![]() | ||
Om dit apparaat als een printserver met NetWare te configureren, volgt u onderstaande procedure.
![]()
Als u de printer als een afdrukserver wilt gebruiken, stel deze dan in op de NDS-modus.
Stel de printer in als afdrukserver.
Start Web Image Monitor op.
Klik op [Inloggen].
Er wordt een dialoogvenster weergegeven voor het opgeven van de log-in gebruikersnaam en het wachtwoord.
Geef de gebruikersnaam en het wachtwoord op en klik op [Inloggen].
Neem contact op met uw netwerkbeheerder voor meer informatie over uw gebruikersnaam en wachtwoord.
Afhankelijk van de configuratie in uw webbrowser kunt u de gebruikersnaam en het wachtwoord mogelijk opslaan. Als u dat niet wilt, configureert u uw webbrowser zodanig dat deze informatie niet wordt opgeslagen.
Klik in het menugedeelte op [Configuratie].
Onder "Netwerk" klikt u op [NetWare].
Printer Server-naam: voer de naam in van de NetWare-afdrukserver. Als u de interfacekaart als afdrukserver wilt gebruiken, voert u de naam in van een afdrukserver die niet op de bestandsserver actief is. U kunt maximaal 47 tekens gebruiken.
Aanmeldingsmodus: geef op of u een bestandsserver of een NDS-structuur wilt bepalen wanneer u op NetWare inlogt.
Bestandsserver-naam: als hier een bestandsserver wordt ingevoerd, wordt uitsluitend naar de opgegeven bestandsserver gezocht. Dit item is verplicht. U kunt maximaal 47 tekens gebruiken.
NDS-structuur: om de NDS-modus in te schakelen, voert u de naam in van de NDS-structuur waarop u wilt inloggen. U kunt maximaal 32 alfanumerieke tekens gebruiken.
NDS-contextnaam: als u de NDS-modus wilt inschakelen, voert u de context van de afdrukserver in. U kunt maximaal 127 tekens gebruiken.
Bedieningsmodus: geef op of u de interfacekaart wilt gebruiken als afdrukserver of als externe printer.
Nummer externe printer: dit item moet worden opgegeven als u de interfacekaart hebt ingesteld als externe printer. Voer hetzelfde nummer in als het nummer van de printer die moet worden aangemaakt op de afdrukserver (0 tot 254 tekens).
Taak Time-out: als de interfacekaart wordt gebruikt als externe NetWare-printer, kan de printer niet detecteren wanneer een afdruktaak eindigt. Daarom stopt de printer met afdrukken nadat een bepaalde tijd is verstreken sinds de laatst ontvangen afdrukgegevens (bijv. wanneer gedurende een bepaalde tijd geen afdrukgegevens zijn ontvangen). Geef de tijdsperiode hier op (3 tot 255 seconden). De beginwaarde is 15 (seconden).
Frametype: selecteer het soort kader dat u wilt gebruiken vanuit het drop-down menu.
Printserver Protocol: selecteer het protocol dat u voor NetWare wilt gebruiken vanuit het drop-down menu.
NCP Bezorgingsprotocol: selecteer het protocol voor NCP-bezorging.
Controleer de instellingen en klik vervolgens op [OK].
De configuratie is voltooid. Wacht enkele minuten voordat u Web Image Monitor opnieuw opstart
Klik op [Uitloggen].
Sluit Web Image Monitor af.
![]()
Typ de volgende opdracht in de opdrachtregel om te controleren of de configuratie correct is uitgevoerd:
F:> USERLIST
Als de printer werkt zoals u deze heeft geconfigureerd, wordt de naam van de afdrukserver vermeld als een aangesloten gebruiker.
Als u de printer die u wilt configureren niet kunt vinden, controleert u de printernaam aan de hand van de configuratiepagina die u heeft afgedrukt op de printer. Wanneer geen printernamen in de lijst worden weergegeven, stelt u dezelfde IPX/SPX-frametypen in voor de computer en de printer. Wijzig het frametype van de computer in het dialoogvenster [Netwerk] van Windows.
Voor meer informatie over Web Image Monitor, zie "Web Image Monitor gebruiken".
Raadpleeg de Veiligheidsinformatie (de handleiding voor de beheerder) voor meer informatie over log-in gebruikersnamen en wachtwoorden.