InhoudVorigeVolgende |
Volg de onderstaande procedure om de poortinstellingen en de verbinding tussen de printer en de computer te controleren.
Controleer of de stroom van de printer is ingeschakeld.
Zorg dat de computer en printer op de juiste wijze op elkaar zijn aangesloten met behulp van een USB-kabel.
Open het dialoogvenster met printereigenschappen.
Klik op het tabblad [Poorten].
Controleer of USB is geselecteerd in de lijst [Afdrukken naar de volgende poort(en):].
Controleer voor Windows 98/Me of USB is geselecteerd in de lijst op het tabblad [Details].
Als u de printer op het netwerk wilt aansluiten, controleert u de besturingsomgeving, en wijzigt u vervolgens de poortinstelling. Zie De SmartDeviceMonitor for Client-poort gebruiken, De standaard TCP/IP-poort gebruiken en De LPR-poort gebruiken voor meer informatie over het configureren van de poort.