U kunt op de volgende manier een faxbestemming opgeven:
Druk op de bijbehorende bestemmingstoets
Voer de bestemming in met de nummertoetsen
Selecteer de bestemming uit de verzendgeschiedenis
Geef het registratienummer uit het adresboek op
Zoek de bestemming in het adresboek of op de LDAP-server
In dit gedeelte wordt beschreven hoe u een bestemming opgeeft: door deze handmatig in te voeren of in het adresboek te selecteren.
![]()
Om bestemmingen met het adresboek op te geven, dient u deze vooraf in het adresboek te registreren. Voor meer informatie over het registreren van fax- of groepbestemmingen, zie Het apparaat aansluiten / Systeeminstellingen.
Het menu Faxeigenschappen heeft een gebruikersparameter (schakelaar 17, bit 2) waarmee u het apparaat zodanig kunt configureren dat de gebruiker op de toets [Toev.] moet drukken telkens wanneer hij of zij een bestemmingstoets indrukt. Hierdoor wordt voorkomen dat gebruikers per ongeluk documenten verzenden naar de verkeerde bestemming. Zie Parameterinstellingen.
Het totale aantal bestemmingen dat in meerdere groepen wordt geprogrammeerd mag niet groter zijn dan het maximum aantal bestemmingen dat u kunt opgeven voor een bestand. Zie Maximumwaarden.
Er wordt een bevestigingsbericht weergegeven als de opgegeven groep een of meer bestemmingen zonder geregistreerd faxnummer bevat. Druk op [Selecteren] om alleen bestemmingen met een faxnummer op te geven. Druk op [Annuleren] om de bestemming te wijzigen.
Als u één of meerdere bestemmingen in de groep wilt annuleren, drukt u op [Groep uitbreiden] op het scherm met gedetailleerde gegevens. Selecteer de bestemming die u wilt verwijderen en druk vervolgens op [Bestemm. verwijd.].