Koptekst overslaan
 

Als het afdrukken niet goed gaat

Probleem

Oorzaak

Oplossing

De afgedrukte afbeelding is bevlekt.

Instellingen voor dik papier zijn mogelijk niet geconfigureerd bij het afdrukken op dik papier in de handinvoer.

PCL 5e

Selecteer op het tabblad [Papier] van het printerstuurprogramma [Handinvoer] in de lijst "Invoerlade:". Selecteer dan in de lijst "Type:" het juiste papiertype.

PCL 6 / PostScript 3

Op het tabblad [Gedetailleerde instellingen] van het printerstuurprogramma, klikt u op [Papier] in "Menu:" en selecteert u [Handinvoer] uit de lijst "Invoerlade:". Selecteer dan in de lijst "Papiersoort:" de juiste papiersoort.

De afgedrukte afbeeldingen bevatten vlekken.

Het papier is vochtig.

Gebruik papier dat is opgeslagen onder de aanbevolen temperatuur en luchtvochtigheid. Voor meer informatie over het correct opslaan van papier, zie Voorzorgsmaatregelen voor papier.

De afgedrukte afbeeldingen bevatten vlekken.

De printer staat niet op een vlakke ondergrond.

De printer moet op een stabiele en vlakke ondergrond staan. Controleer de omgeving van de printer en kies een geschikte locatie. Voor meer informatie over de omgeving van de printer, zie Installatielocatie.

De afgedrukte afbeeldingen bevatten vlekken.

Het papier is gekreukt, gekruld of beschadigd.

Strijk het papier glad of vervang het papier. Voor meer informatie over papier, zie Voorzorgsmaatregelen voor papier.

De hele afgedrukte pagina wordt vaag afgedrukt.

Het papier is vochtig.

Gebruik papier dat is opgeslagen onder de aanbevolen temperatuur en luchtvochtigheid. Voor meer informatie over het correct opslaan van papier, zie Voorzorgsmaatregelen voor papier.

De hele afgedrukte pagina wordt vaag afgedrukt.

Het papier is niet geschikt. Als u afdrukt op grof of bewerkt papier, dan kan dat leiden tot vage afdrukafbeeldingen.

Gebruik papier dat geschikt is voor dit apparaat. Voor meer informatie over aanbevolen papier, zie Specificaties papierformaat en Specificaties papiertype.

De hele afgedrukte pagina wordt vaag afgedrukt.

Als [Aan] is geselecteerd in de lijst "Toner besparen:" in de instellingen van het printerstuurprogramma, dan zal de gehele pagina vaag worden afgedrukt.

PCL 6 / PostScript 3

Klik op het tabblad [Uitgebreide Instelling] van het printerstuurprogramma op [Afdrukkwaliteit] in "Menu:" en selecteer [Uit] voor "Tonerbesparing".

Afbeeldingen vlekken als men er over wrijft. De toner hecht dus niet goed.

De opgegeven papiersoort en het daadwerkelijk geplaatste papier verschillen wellicht van elkaar. Er kan bijvoorbeeld dik papier zijn gebruikt, terwijl dit niet is opgegeven als de papiersoort.

PCL 5e

Op het tabblad [Papier] van het printerstuurprogramma selecteert u de juiste papiersoort in het vak [Type:].

PCL 6 / PostScript 3

Op het tabblad [Uitgebreide Instelling] van het printerstuurprogramma, klikt u op [Papier] in "Menu:" en selecteert u vervolgens de juiste papiersoort uit de lijst "Papiersoort:".

De afgedrukte afbeelding verschilt van de afbeelding op het computerdisplay.

Afdrukken wordt uitgevoerd door de grafische verwerkingsfunctie van de printer.

PCL 6

Op het tabblad [Gedetailleerde instellingen] van het printerstuurprogramma, klikt u op [Afdrukkwaliteit] in "Menu:" en selecteert u vervolgens [Raster] uit de lijst "Vector/Raster:".

De afbeelding is te donker of te licht.

De instellingen voor het papiertype zijn niet juist geconfigureerd.

Controleer of het papier dat in de papierlade of de handinvoerlade zit, overeenkomt met de papiersoort op het display. Voor meer informatie over papiersoortinstellingen, zie Papierinstellingen.

De afbeelding is te donker of te licht.

Het papier wordt geplaatst met de achterzijde naar boven. Als u afdrukt op oppervlakken die niet geschikt zijn, kan de afdrukkwaliteit lager zijn en kunnen de interne onderdelen van de printer beschadigd worden.

Voordat u kunt afdrukken op speciaal papier, moet u de oppervlakte ervan nauwkeurig controleren. Voor meer informatie over het plaatsen van speciaal papier, zie Voorzorgsmaatregelen voor papier.

De afbeelding is vuil.

Als u niet de juiste toner gebruikt, kan de afdrukkwaliteit lager zijn en kunnen andere problemen ontstaan.

Gebruik alleen toner van de leverancier zelf. Neem contact op met uw onderhoudsvertegenwoordiger voor een afspraak.

Afgedrukte afbeeldingen komen niet overeen met de afbeeldingen op het scherm.

Als het printerstuurprogramma is geconfigureerd om de opdracht als 'afbeelding' te zien, dan wordt deze instelling van de printer gebruikt voor het afdrukken.

Als u nauwkeurig wilt afdrukken, stel dan het printerstuurprogramma in voor afdrukken zonder de opdracht 'Afbeelding' te gebruiken. Voor meer informatie over het instellen van het printerstuurprogramma, zie de helpfunctie van het printerstuurprogramma.

Het afdrukresultaat verschilt van het display.

Er wordt een ander besturingssysteem dan Windows gebruikt.

Controleer of de toepassing het printerstuurprogramma ondersteunt.

Het afdrukresultaat verschilt van het display.

De printer is niet geselecteerd voor afdrukken.

Gebruik het printerstuurprogramma van de printer en controleer of de printer ook de opgegeven printer is. Voor meer informatie over het openen van het scherm met de printerstuurprogramma-instellingen, zie Het dialoogvenster met afdrukvoorkeuren weergeven vanuit het menu [Start].

Het afdrukresultaat verschilt van het display.

De verzending van de gegevens is mislukt of werd geannuleerd tijdens het afdrukken.

Controleer of er gegevens zijn overgebleven of geannuleerd. Voor meer informatie over het bepalen van de oorzaak van de fout, zie Foutenlogboeken controleren.

De tekens verschillen van het display.

Het geplaatste papier is niet geschikt.

Als u afdrukt op aanbevolen papier, is de resolutie beter. Voor meer informatie over aanbevolen papier, zie Specificaties papierformaat en Specificaties papiertype.

De positie van de afbeelding verschilt van het display.

De instellingen voor de lay-out zijn niet juist geconfigureerd.

Controleer de instellingen voor de lay-out die met deze toepassing zijn geconfigureerd. Voor meer informatie over de instellingen van de lay-out, zie de helpfunctie van de toepassing.

De positie van de afbeelding verschilt van het display.

De instellingen voor de lay-out zijn niet juist geconfigureerd.

PCL 5e

Op het tabblad [Papier] van het printerstuurprogramma selecteert u het vak [Afdrukken op] en selecteert u vervolgens het gewenste formaat.

PCL 6 / PostScript 3

Klik op het tabblad [Uitgebreide Instelling] van het printerstuurprogramma op [Standaard] in "Menu:" en selecteer vervolgens het gewenste formaat in de lijst "Afdrukken op:".

Lijnen lopen niet goed of er verschijnen ongewenste alfanumerieke tekens.

Er is mogelijk een onjuiste printertaal geselecteerd.

Selecteer het juiste printerstuurprogramma en druk het bestand opnieuw af.

Afbeeldingen worden afgebroken, of er worden overtollige pagina's afgedrukt.

Mogelijk gebruikt u papier dat kleiner is dan het formaat dat in de toepassing is geselecteerd.

Gebruik hetzelfde formaat papier als dat u in de toepassing heeft geselecteerd. Als u geen papier van het juiste formaat kunt plaatsen, gebruikt u de verkleiningsfunctie om de afbeelding te verkleinen en drukt u deze vervolgens af. Voor meer informatie over de verkleiningsfunctie, zie de helpfunctie van het printerstuurprogramma.

Afgedrukte foto's zijn korrelig.

Sommige toepassingen drukken af met een lagere resolutie.

Gebruik de instellingen van de toepassing of van het printerstuurprogramma om een hogere resolutie op te geven. Voor meer informatie over de instellingen van het printerstuurprogramma, zie de Help-functie van het printerstuurprogramma.

Een ononderbroken lijn wordt afgedrukt als een lijn met schuine strepen of lijkt wazig.

Ditherpatronen komen niet overeen.

PostScript 3

Wijzig de ditherinstellingen in het printerstuurprogramma. Voor meer informatie over de ditherinstellingen, zie de Help-functie van het printerstuurprogramma.

Dunne lijnen zijn wazig en zijn niet overal even dik of gekleurd, of verschijnen niet.

Hele dunne lijnen zijn aangegeven in de applicatie.

PostScript 3

Wijzig de ditherinstellingen in het printerstuurprogramma. Voor meer informatie over de ditherinstellingen, zie de Help-functie van het printerstuurprogramma.

Als het probleem zich blijft voordoen nadat u de ditherinstellingen heeft aangepast, gebruik dan de instellingen van de toepassing waarmee de afbeelding werd gemaakt om de dikte of de kleur van de lijnen te wijzigen.

Afbeeldingen zijn alleen gedeeltelijk gekleurd.

Het papier is vochtig.

Gebruik papier dat is opgeslagen onder de aanbevolen temperatuur en luchtvochtigheid. Voor meer informatie over het correct opslaan van papier, zie Voorzorgsmaatregelen voor papier.

Als u afdrukt met de USB-apparaatserver, kan een afdruktaak niet juist uitgevoerd worden.

Zelfs als de USB-apparaatserver de gegevens goed ontvangen heeft, kan de printer de afdruktaak niet juist uitvoeren, omdat de time-outperiode die op de printer is ingesteld te kort is.

Geef een langere periode op voor [I/O-time-out] met het bedieningspaneel van de printer.

De achterzijden van de afdrukken zijn gedeeltelijk vies.

De fixeerverhouding van de toner is te laag. Dit probleem kan optreden wanneer afbeeldingen met een hoge belichting worden afgedrukt, zoals gerasterde afbeeldingen.

  • Geef een papierdikte op die groter is dan die, welke momenteel is ingesteld in de instellingen voor de papiersoort. Wanneer het opgeven van dikker papier het probleem niet oplost, geeft u een papierdikte op die nog groter is dan degene die momenteel wordt gebruikt.

  • Indien het probleem zich blijft voordoen, druk dan af in de stille modus.

Afbeeldingen vlekken als men er over wrijft. De toner hecht dus niet goed.

De fixeerverhouding van de toner is te laag. Dit probleem kan optreden wanneer afbeeldingen met een hoge belichting worden afgedrukt, zoals gerasterde afbeeldingen.

  • Geef een papierdikte op die groter is dan die, welke momenteel is ingesteld in de instellingen voor de papiersoort. Wanneer het opgeven van dikker papier het probleem niet oplost, geeft u een papierdikte op die nog groter is dan degene die momenteel wordt gebruikt.

  • Indien het probleem zich blijft voordoen, druk dan af in de stille modus.

Afdrukken worden uitgesmeerd met toner.

De fixeerverhouding van de toner is te laag. Dit probleem kan optreden wanneer afbeeldingen met een hoge belichting worden afgedrukt, zoals gerasterde afbeeldingen.

  • Geef een papierdikte op die groter is dan die, welke momenteel is ingesteld in de instellingen voor de papiersoort. Wanneer het opgeven van dikker papier het probleem niet oplost, geeft u een papierdikte op die nog groter is dan degene die momenteel wordt gebruikt.

  • Indien het probleem zich blijft voordoen, druk dan af in de stille modus.

De afbeelding is te licht.

Er zit condensatie op de drum.

Indien dit probleem optreedt, neemt u contact op met uw onderhoudsvertegenwoordiger.

Het beeld is niet scherp.

Er zit condensatie op de drum.

Indien dit probleem optreedt, neemt u contact op met uw onderhoudsvertegenwoordiger.

De tonercartridge is vervuild.

De toner was vervuild door vocht in het papier.

  • Gebruik papier dat is opgeslagen in een ruimte die voldoet aan de voorschriften voor temperatuur en vochtigheid die wij aanbevelen. Voor meer informatie over de aanbevolen omstandigheden voor papieropslag, zie Voorzorgsmaatregelen voor papier.

  • Als het probleem blijft bestaan, neem dan contact op met uw servicevertegenwoordiger.