![]() ![]() ![]() | ![]() | ![]() | |
![]() | |||
![]() | |||
![]() | ![]() | ![]() | ![]() |
![]() | ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() | ![]() ![]() ![]() |
Volg de onderstaande procedure om de apparaatstatus te controleren.
Start SmartDeviceMonitor for Admin.
Ga naar het menu [Groep], wijs [Apparaat zoeken] aan en klik vervolgens op [IPv4], [IPX/SPX] of [IPv4 SNMPv3].
Er verschijnt een lijst van apparaten die het geselecteerde protocol gebruiken.
Selecteer het protocol van het apparaat waarvoor u de configuratie wilt wijzigen.
Voer de gebruikersverificatie in als u TCP/IP SNMP v3 gebruikt.
Klik op het menu [Beeld] en klik vervolgens op [Selecteer lijstkolommen].
Selecteer bij [Apparaat] in het dialoogvenster [Selecteer lijstkolommen] de items die u wilt weergeven en klik vervolgens op [Toevoegen].
De geselecteerde items worden verplaatst naar [Tonen].
Verplaats alle items die u wilt weergeven en klik vervolgens op [OK].
Een pictogram in de lijst duidt de status van het apparaat aan.
Voor informatie over de status van een apparaat selecteert u het apparaat waarover u meer wilt weten en klikt u vervolgens op [Openen] in het menu [Apparaatinstellingen].
Het dialoogvenster van het geselecteerde apparaat verschijnt.
Klik op de applicatie waarvan u de status wilt bekijken.
De status van het apparaat wordt weergegeven.
Sluit SmartDeviceMonitor for Admin af.
Zie de Help bij SmartDeviceMonitor for Admin voor verdere informatie over de items in het dialoogvenster.