U kunt tussen modi schakelen door op de functietoetsen bovenaan het scherm te drukken.

Functietoetsen
U kunt de functietoetsen gebruiken wanneer [Functietoets] in Schermeigenschappen is ingeschakeld. Zie Apparaatbeheer.
[Printerstatus], [Instellingen papierlade] en [Aanpassingsinstellingen voor operators] zijn vaste items en kunnen niet worden gewijzigd. Voor meer informatie over elke functie, zie Scherm [Printerstatus], Scherm [Instellingen papierlade] en Onderhoud en beheer.
U kunt vaak gebruikte functies toewijzen aan de 6 overige toetsen rechts.
U kunt aan de functietoetsen veelgebruikte functies toewijzen door de volgende procedure te volgen:
Druk op [Home] (
) onderaan in het midden van het scherm.
Druk op het pictogram [Gebruikersinstellingen] (
).
Druk op [Schermeigenschappen].
Druk op [Apparaatinstellingen van scherm].
Druk op [Functietoets-instellingen].
Vink het selectievakje [Functietoets] aan.
Selecteer tussen [Functietoets 1]-[Functietoets 6] waaraan u een functie wilt toewijzen.
Druk op [Toegewezen functie].
Selecteer in de lijst een functie die u wilt toewijzen.
Druk op [Weergavenaam].
Voer de functienaam in die op de toets moet verschijnen.
Druk op [OK].
Druk op [Home] (
) onderaan in het midden van het scherm.
De functietoets wordt bovenaan het scherm weergegeven.