Gebruikers verifiëren voor gebruik van het apparaat (gebruikersverificatie)
"Gebruikersverificatie" is een systeem om gebruikers te verifiëren en ze rechten te geven voor het gebruik van het apparaat. Hiervoor moet een verplichte tekst in het apparaat worden ingevoerd: de log-in gebruikersnaam of het log-in wachtwoord om een gebruiker te verifiëren.

Gebruikersverificatie voorkomt bediening van het apparaat door onbevoegde gebruikers en is handig voor het beheren en analyseren van het gebruik van het apparaat op gebruikersniveau, gebruikstijden en frequentie.
Schermtype Instellingen: Standaard
Schermtype Instellingen: Klassiek
U kunt de IC-kaart of een smartphone/tablet gebruiken in plaats van uw verificatiegegevens op het bedieningspaneel in te voeren ten behoeve van gebruikersverificatie.
Inloggen bij het apparaat met behulp van een IC-kaart of een smartphone/tablet
Gebruikersverificatiemethode
Er zijn vier verschillende methoden voor gebruikersverificatie, waaronder basisverificatie. Deze vorm van verificatie beperkt het gebruik van het apparaat en methoden die een verificatieserver in het netwerk gebruiken. Selecteer een methode op basis van de gebruiksvoorwaarde of het aantal gebruikers.
Gebruikersverificatiemethode | Uitleg |
|---|---|
Gebruikerscodeverificatie | Verificatie wordt uitgevoerd aan de hand van een gebruikerscode van 8 cijfers. Wanneer gebruikerscodeverificatie wordt opgegeven, vraagt het apparaat gebruikers de gebruikerscode in te voeren voordat zij het apparaat kunnen gebruiken. Meerdere gebruikers kunnen dezelfde gebruikerscode gebruiken. |
Basisverificatie | Verificatie wordt uitgevoerd met behulp van de log-in gebruikersnaam en het log-in wachtwoord die in het adresboek op het apparaat zijn opgeslagen. Wanneer basisverificatie wordt opgegeven, vraagt het apparaat u de inloggegevens in te voeren om het apparaat te kunnen gebruiken. |
Windows-verificatie | Verificatie wordt uitgevoerd met behulp van het account dat in de Active Directory van de Windows-server is opgeslagen. Wanneer Windows-verificatie wordt opgegeven, vraagt het apparaat u de inloggegevens in te voeren om het apparaat te kunnen gebruiken. |
LDAP-verificatie | Verificatie wordt uitgevoerd met behulp van de gebruikersgegevens die in de LDAP-server zijn opgeslagen. Wanneer LDAP-verificatie wordt opgegeven, vraagt het apparaat u de inloggegevens in te voeren om het apparaat te kunnen gebruiken. |
In Windows- of LDAP-verificatie kan het apparaat u verifiëren zonder uw gebruikersgegevens handmatig in het adresboek van het apparaat te registreren, omdat de gebruikersgegevens in de server automatisch op het apparaat worden geregistreerd.
In Windows- of LDAP-verificatie kunt u uw gebruikersgegevens centraal in de server beheren. U kunt ook altijd het adres van de server gebruiken als de afzender (van) van e-mails die vanuit het apparaat worden verzonden. Deze functie is handig om gegevenslekken te vermijden door foutieve invoer van gegevens of vervalsing van adresgegevens door een onbevoegde gebruiker.
Wanneer de verificatiemethode van Gebruikerscodeverificatie wordt gewijzigd in een andere methode, wordt de gebruikerscode gebruikt als de log-in gebruikersnaam. In dat geval wordt het log-in wachtwoord niet opgegeven. Om onbevoegd gebruik te voorkomen, verwijdert u onnodige gebruikersgegevens en stelt u een wachtwoord in voor de overige gebruikers.

Wanneer gebruikersverificatie niet kan worden uitgevoerd vanwege een probleem met het apparaat of het netwerk, kan de beheerder van het apparaat de gebruikersverificatie tijdelijk uitschakelen zodat het apparaat kan worden gebruikt. Neem deze maatregel alleen in geval van nood.
De gebruikerscodeverificatie opgeven (Schermtype Instellingen: Standaard)
Geef de te beperken functies op met behulp van Gebruikerscodeverificatie.
Log in als apparaatbeheerder op het bedieningspaneel van het apparaat.
Druk op het Home-scherm op [Instellingen].
Druk in het instellingenscherm op [Systeeminstellingen].

Druk op [Instellingen voor beheerder]
[Verificatie/Kosten]
[Beheerdersverif./Verif. gebruik.beheerder/Verif. toepas.beheerder]
[Gebruikersverificatiebeheer].
Selecteer [Gebruikerscodeverificatie] in de lijst naast Gebruikersverificatiebeheer.

Bij Te beperken functies selecteert u de functies die u wilt beperken voor gebruik.
Geef op of u Gebruikerscodeverificatie op voor elke functie. Bij de functies Kopieerapparaat en Printer kunt u opgeven of gebruikerscodeverificatie voor alle kopieer- of printerfuncties moet worden gebruikt of alleen voor het afdrukken in kleur.
Wanneer u de gebruikerscode van het printerstuurprogramma automatisch registreert, selecteert u [Computerbesturing] bij de functie Printer. Geef de gebruikerscode op die geregistreerd staat in het adresboek voor het printerstuurprogramma.
Wanneer [Computerbesturing] geselecteerd is, wordt de gebruikerscode die in het printerstuurprogramma is opgegeven, automatisch geregistreerd in het adresboek en wordt uitgesloten van de beperking voor afdrukvolumes. Om het afdrukvolumegebruik te beperken, selecteert u iets anders dan [Computerbesturing] bij de functie Printer.
Het maximale afdrukvolumegebruik per gebruiker opgeven
Bij Afdruktaakverificatie kunt u het beveiligingsniveau opgeven voor afdruktaken die gebruikmaken van het printerstuurprogramma.
Druk op [OK].
Druk op [Home] (
).
Wanneer het bevestigingsdialoogvenster wordt weergegeven, drukt u op [OK], en logt u vervolgens uit bij het apparaat.
Wanneer de registratie van de gebruikersgegevens niet voltooid is, registreer de gebruiker dan in het adresboek en geef de gebruikerscode op.
Basisverificatie opgeven (Schermtype Instellingen: Standaard)
Registreer de standaardwaarden van de functies die beschikbaar zijn voor elke gebruiker met behulp van Basisverificatie.
Log in als apparaatbeheerder op het bedieningspaneel van het apparaat.
Druk op het Home-scherm op [Instellingen].
Druk in het instellingenscherm op [Systeeminstellingen].

Druk op [Instellingen voor beheerder]
[Verificatie/Kosten]
[Beheerdersverif./Verif. gebruik.beheerder/Verif. toepas.beheerder]
[Gebruikersverificatiebeheer].
Selecteer [Basisverificatie] in de lijst naast Gebruikersverificatiebeheer.

Bij Beschikbare functies selecteert u de functies die beschikbaar zijn voor de gebruiker.
Geef op welke functies er beschikbaar zijn voor de gebruiker voor elke functie. Voor de functies Kopieerapparaat en Printer kunt u opgeven of de gebruiker alle functies van het kopieerapparaat of de printer kan gebruiken of alleen in zwart-wit of met twee kleuren kan afdrukken.
Bij Afdruktaakverificatie kunt u het beveiligingsniveau opgeven voor afdruktaken die gebruikmaken van het printerstuurprogramma.
Druk op [OK].
Druk op [Home] (
).
Wanneer het bevestigingsdialoogvenster wordt weergegeven, drukt u op [OK], en logt u vervolgens uit bij het apparaat.
Wanneer de registratie van de gebruikersinformatie niet voltooid is, registreert u de gebruiker in het adresboek en geeft u de inloggegevens op.
Een gebruiker in het adresboek registreren en de inloggegevens opgeven

De log-in gebruikersnaam en het log-in wachtwoord kunnen worden gebruikt om de gebruiker in de SMTP- of de LDAP-server te verifiëren of om gedeelde mappen te verifiëren.
Gebruik een andere gebruikersnaam voor de aanmelding dan "andere", "admin", "supervisor" of "HIDE***". (Voer een optionele tekenreeks in voor "***".) U kunt deze gebruikersnamen niet gebruiken voor verificatie, omdat ze al gebruikt worden in het apparaat.
Windows-verificatie opgeven (Schermtype Instellingen: Standaard)
Registreer de Windows-servergegevens die vereist zijn voor verificatie bij de Windows-server.

Vooraf controleert u de gebruiksvoorwaarden in de Windows-server en installeert u de webserver (IIS) en de Active Directory Certificate Service in de Windows-server.
De server voorbereiden op het gebruik van gebruikersverificatie
Om Kerberos-verificatie in de server te gebruiken, registreert u vooraf het domein om het netwerkgebied te bepalen.
Log in als apparaatbeheerder op het bedieningspaneel van het apparaat.
Druk op het Home-scherm op [Instellingen].
Druk in het instellingenscherm op [Systeeminstellingen].

Druk op [Instellingen voor beheerder]
[Verificatie/Kosten]
[Beheerdersverif./Verif. gebruik.beheerder/Verif. toepas.beheerder]
[Gebruikersverificatiebeheer].
Selecteer [Windows-verificatie] in de lijst naast Gebruikersverificatiebeheer.

Registreer de verificatieserver en geef de bruikbare functies op.
Kerberos-verificatie: Om Kerberos-verificatie in te schakelen, selecteert u [Aan].
Domeinnaam: Om Kerberos-verificatie uit te schakelen, geeft u het domein op dat moet worden geverifieerd.
Domeinnaam: Om Kerberos-verificatie in te schakelen, selecteert u het domein dat moet worden geverifieerd.
Beveiligde verbinding (SSL) gebruiken: Om communicatiesignalen te coderen, selecteert u [Aan].
Verif. afdruktaak: Hier kunt u het beveiligingsniveau opgeven voor afdruktaken die gebruikmaken van het printerstuurprogramma.
Groep: Wanneer er globale groepen zijn geregistreerd, kunt u de bruikbare functies voor elke globale groep opgeven. Druk op [* Niet geregistreerd] en voer dezelfde naam in als de naam die in de server geregistreerd staat om de beschikbare functies op te geven.
Gebruikers die zijn geregistreerd in meerdere groepen, kunnen alle functies gebruiken die beschikbaar zijn voor deze groepen.
Een gebruiker die in geen enkele groep geregistreerd is, kan de autoriteit gebruiken die opgegeven is in [*Standaardgroep]. Standaard zijn alle functies beschikbaar voor leden van de standaardgroep.
Bij Beschikbare functies geeft u de functies op die beschikbaar zijn voor elke groep. Bij de functies Kopieerapparaat en Printer kunt u opgeven of de gebruiker alle functies van het kopieerapparaat of de printer kan gebruiken of alleen in zwart-wit of met twee kleuren kan afdrukken.
Druk op [OK].
Druk op [Home] (
).
Wanneer het bevestigingsdialoogvenster wordt weergegeven, drukt u op [OK], en logt u vervolgens uit bij het apparaat.

Voor de tekens die gebruikt mogen worden in inloggebruikersnamen en -wachtwoorden, zie het gedeelte hieronder:
LDAP-verificatie opgeven (Schermtype Instellingen: Standaard)
Registreer de LDAP-servergegevens die zijn vereist voor verificatie bij de LDAP-server.

Controleer vooraf de gebruiksvoorwaarden in de LDAP-server en registreer de LDAP-server in het apparaat.
De server voorbereiden op het gebruik van gebruikersverificatie
Log in als apparaatbeheerder op het bedieningspaneel van het apparaat.
Druk op het Home-scherm op [Instellingen].
Druk in het instellingenscherm op [Systeeminstellingen].

Druk op [Instellingen voor beheerder]
[Verificatie/Kosten]
[Beheerdersverif./Verif. gebruik.beheerder/Verif. toepas.beheerder]
[Gebruikersverificatiebeheer].
Selecteer [LDAP-verificatie] in de lijst naast Gebruikersverificatiebeheer.

Selecteer de verificatieserver en geef de beschikbare functies op.
LDAP Servers: Hier kunt u de LDAP-server selecteren die moet worden geverifieerd.
Log-in naam eigenschap: U kunt dit gebruiken als een zoekcriterium om gebruikersinformatie op te halen. U kunt een zoekfilter aanmaken op basis van de log-in gebruikersnaam, een gebruiker selecteren en vervolgens de gebruikersinformatie oproepen van de LDAP-server om deze over te brengen naar het adresboek van het apparaat.
Wanneer meerdere inlogeigenschappen worden gescheiden door een komma (,), levert een zoekopdracht treffers op wanneer een inlognaam voor een of beide eigenschappen wordt ingevoerd.
Wanneer twee inlognamen worden ingevoerd, gescheiden door een gelijkteken (=), (bijvoorbeeld: cn=abcde, uid=xyz), toont de zoekopdracht alleen treffers voor een overeenkomst van de eigenschappen van beide inlognamen. Deze zoekfunctie kan worden toegepast wanneer "Cleartext-verificatie" is geselecteerd.
Unieke eigenschap: Geef dit op om te zorgen dat de gebruikersinformatie in de LDAP-server gelijk is aan die van het apparaat. Een gebruiker van wie de unieke eigenschap in de LDAP-server is geregistreerd en die overeenkomt met die van een gebruiker die in het apparaat is geregistreerd, wordt beschouwd als dezelfde gebruiker in dat apparaat. Geef de eigenschap die gebruikt wordt voor unieke informatie in de server op als de unieke eigenschap. U kunt "cn" of "employeeNumber" invoeren om als "serialNumber" of "uid" te gebruiken, zolang het maar uniek is.
Beschikbare functies: Hier kunt u de functies opgeven die beschikbaar zijn voor de gebruiker. Bij de functies Kopieerapparaat en Printer kunt u opgeven of de gebruiker alle functies van het kopieerapparaat of de printer kan gebruiken of alleen in zwart-wit of met twee kleuren kan afdrukken.
Bij Afdruktaakverificatie kunt u het beveiligingsniveau opgeven voor afdruktaken die gebruikmaken van het printerstuurprogramma.
Druk op [OK].
Druk op [Home] (
).
Wanneer het bevestigingsdialoogvenster wordt weergegeven, drukt u op [OK], en logt u vervolgens uit bij het apparaat.

Voor de tekens die gebruikt mogen worden in inloggebruikersnamen en -wachtwoorden, zie het gedeelte hieronder:
Beheerders toevoegen of rechten wijzigen (Schermtype Instellingen: Standaard)
Gebruikerscodeverificatie opgeven (Schermtype Instellingen: Klassiek)
Selecteer [Gebr.code ver.] bij [Gebruikersverificatiebeheer] en stel de functies in die moeten worden beperkt.
Log in als apparaatbeheerder op het bedieningspaneel van het apparaat.
Druk op het Home-scherm op [Instellingen].
Druk op [Apparaateigenschappen] op het instellingenscherm.

Druk op [Systeeminstellingen]
het tabblad [Beheerdertoepas.]
[Gebruikersverificatiebeheer] om het instellingenscherm voor gebruikersverificatiebeheer weer te geven.
Druk op "Gebr.code ver." en selecteer vervolgens de functies die moeten worden beperkt.

Functies om te beperken: Hier kunt u opgeven of gebruikerscodeverificatie voor elke functie moet worden uitgevoerd. Bij "Kopiëren" of "Printer" kunt u opgeven of gebruikerscodeverificatie voor alle kopieer- of printerfuncties moet worden gebruikt of alleen voor het afdrukken in kleur.
Wanneer de gebruikerscode van het printerstuurprogramma automatisch worden geregistreerd, selecteert u [PC-besturing] in "Printer". Geef de gebruikerscode op die geregistreerd staat in [Systeem] voor het printerstuurprogramma.
Wanneer [PC-besturing] geselecteerd is, wordt de gebruikerscode die in het printerstuurprogramma is opgegeven, automatisch geregistreerd in het adresboek en wordt uitgesloten van de beperking voor afdrukvolumes. Om het afdrukvolumegebruik te beperken, selecteert u iets anders dan [PC-besturing] in "Printer".
Verif. afdruktaak: Hier kunt u het beveiligingsniveau opgeven voor afdruktaken die gebruikmaken van het printerstuurprogramma.
Druk op [OK].
Druk op [Afsluiten] om het bevestigingsdialoogvenster weer te geven en druk vervolgens op [Ja] om uit te loggen op het apparaat.
Het scherm Home wordt weergegeven.
Wanneer de registratie van de gebruikersgegevens niet voltooid is, registreer de gebruiker dan in het adresboek en geef de gebruikerscode op.
Basisverificatie opgeven (Schermtype Instellingen: Klassiek)
Selecteer [Basisverificatie] bij [Gebruikersverificatie management] en registreer de standaardwaarden van de beschikbare functies voor elke gebruiker.
Log in als apparaatbeheerder op het bedieningspaneel van het apparaat.
Druk op het Home-scherm op [Instellingen].
Druk op [Apparaateigenschappen] op het instellingenscherm.

Druk op [Systeeminstellingen]
het tabblad [Beheerdertoepas.]
[Gebruikersverificatiebeheer] om het instellingenscherm voor gebruikersverificatiebeheer weer te geven.
Druk op [Basisverificatie] en selecteer de functies die beschikbaar zijn voor de gebruiker.

Beschikbare functies: Hier kunt u de functies opgeven die beschikbaar zijn voor de gebruiker. In "Kopiëren" of "Printer" kunt u opgeven dat de gebruiker alle kopieer- of printerfuncties kan gebruiken of alleen mag afdrukken in zwart-wit of met twee kleuren.
Verif. afdruktaak: Hier kunt u het beveiligingsniveau opgeven voor afdruktaken die gebruikmaken van het printerstuurprogramma.
Druk op [OK].
Druk op [Afsluiten] om het bevestigingsdialoogvenster weer te geven en druk vervolgens op [Ja] om uit te loggen op het apparaat.
Het scherm Home wordt weergegeven.
Wanneer de registratie van de gebruikersinformatie niet voltooid is, registreert u de gebruiker in het adresboek en geeft u de inloggegevens op.
Een gebruiker in het adresboek registreren en de inloggegevens opgeven

De log-in gebruikersnaam en het log-in wachtwoord kunnen worden gebruikt om de gebruiker in de SMTP- of de LDAP-server te verifiëren of om gedeelde mappen te verifiëren.
Gebruik een andere gebruikersnaam voor de aanmelding dan "andere", "admin", "supervisor" of "HIDE***". (Voer een optionele tekenreeks in voor "***".) U kunt deze gebruikersnamen niet gebruiken voor verificatie, omdat ze al gebruikt worden in het apparaat.
Windows-verificatie opgeven (Schermtype Instellingen: Klassiek)
Bij [Gebruikersverificatie management] selecteert u [Windows verif.] om de gegevens te registreren die nodig zijn voor verificatie in de Windows-server.

Vooraf controleert u de gebruiksvoorwaarden in de Windows-server en installeert u de webserver (IIS) en de Active Directory Certificate Service in de Windows-server.
De server voorbereiden op het gebruik van gebruikersverificatie
Om Kerberos-verificatie in de server te gebruiken, registreert u vooraf het domein om het netwerkgebied te bepalen.
Log in als apparaatbeheerder op het bedieningspaneel van het apparaat.
Druk op het Home-scherm op [Instellingen].
Druk op [Apparaateigenschappen] op het instellingenscherm.

Druk op [Systeeminstellingen]
het tabblad [Beheerdertoepas.]
[Gebruikersverificatiebeheer] om het instellingenscherm voor gebruikersverificatiebeheer weer te geven.
Selecteer [Windows verif.] om de server voor verificatie te registreren en om de bruikbare functies op te geven.

Kerberos verificatie: Om Kerberos-verificatie in te schakelen, drukt u op [Aan].
Domeinnaam: Om Kerberos-verificatie in te schakelen, selecteert u het domein dat moet worden geverifieerd.
Domeinnaam: Om Kerberos-verificatie uit te schakelen, drukt u op [Wijzigen] en voert u de domeinnaam in die moet worden geverifieerd.
Verif. afdruktaak: Hier kunt u het beveiligingsniveau opgeven voor afdruktaken die gebruikmaken van het printerstuurprogramma.
Gebr. beveil. verbinding (SSL): Om communicatiesignalen te coderen, drukt u op [Aan].
Groep: Wanneer er globale groepen zijn geregistreerd, kunt u de bruikbare functies voor elke globale groep opgeven*. Druk op [Niet geprogr.] en voer dezelfde naam in als de naam die in de server geregistreerd staat om de beschikbare functies op te geven.
Gebruikers die zijn geregistreerd in meerdere groepen, kunnen alle functies gebruiken die beschikbaar zijn voor deze groepen.
Een gebruiker die in geen enkele groep geregistreerd is, kan de autoriteit gebruiken die opgegeven is in [*Standaardgroep]. Standaard zijn alle functies beschikbaar voor leden van de standaardgroep.
Beschikbare functies: Hier kunt u de functies opgeven die beschikbaar zijn voor elke groep. In "Kopiëren" of "Printer" kunt u opgeven of de gebruiker alle kopieer- of printerfuncties kan gebruiken of alleen in zwart-wit of met twee kleuren kan afdrukken.
Druk op [OK].
Druk op [Afsluiten] om het bevestigingsdialoogvenster weer te geven en druk vervolgens op [Ja] om uit te loggen op het apparaat.
Het scherm Home wordt weergegeven.
LDAP-verificatie opgeven (Schermtype Instellingen: Klassiek)
Bij [Gebruikersverificatie management] selecteert u [LDAP verif.] om de gegevens te registreren die nodig zijn voor verificatie in de LDAP-server.

Controleer vooraf de gebruiksvoorwaarden in de LDAP-server en registreer de LDAP-server in het apparaat.
De server voorbereiden op het gebruik van gebruikersverificatie
Log in als apparaatbeheerder op het bedieningspaneel van het apparaat.
Druk op het Home-scherm op [Instellingen].
Druk op [Apparaateigenschappen] op het instellingenscherm.

Druk op [Systeeminstellingen]
het tabblad [Beheerdertoepas.]
[Gebruikersverificatiebeheer] om het instellingenscherm voor gebruikersverificatiebeheer weer te geven.
Selecteer [LDAP verif.] en selecteer de server voor verificatie en geef vervolgens de beschikbare functies op.

LDAP Servers: Hier kunt u de LDAP-server selecteren die moet worden geverifieerd.
Verif. afdruktaak: Hier kunt u het beveiligingsniveau opgeven voor afdruktaken die gebruikmaken van het printerstuurprogramma.
Beschikbare functies: Hier kunt u de functies opgeven die beschikbaar zijn voor de gebruiker. In "Kopiëren" of "Printer" kunt u opgeven of de gebruiker alle kopieer- of printerfuncties kan gebruiken of alleen in zwart-wit of met twee kleuren kan afdrukken.
Log-in naam eigenschap: U kunt dit gebruiken als een zoekcriterium om gebruikersinformatie op te halen. U kunt een zoekfilter aanmaken op basis van de log-in gebruikersnaam, een gebruiker selecteren en vervolgens de gebruikersinformatie oproepen van de LDAP-server om deze over te brengen naar het adresboek van het apparaat.
Wanneer meerdere inlogeigenschappen worden gescheiden door een komma (,), levert een zoekopdracht treffers op wanneer een inlognaam voor een of beide eigenschappen wordt ingevoerd.
Wanneer twee inlognamen worden ingevoerd, gescheiden door een gelijkteken (=), (bijvoorbeeld: cn=abcde, uid=xyz), toont de zoekopdracht alleen treffers voor een overeenkomst van de eigenschappen van beide inlognamen. Deze zoekfunctie kan worden toegepast wanneer "Cleartext-verificatie" is geselecteerd.
Unieke eigenschap: Geef dit op om te zorgen dat de gebruikersinformatie in de LDAP-server gelijk is aan die van het apparaat. Een gebruiker van wie de unieke eigenschap in de LDAP-server is geregistreerd en die overeenkomt met die van een gebruiker die in het apparaat is geregistreerd, wordt beschouwd als dezelfde gebruiker in dat apparaat. Geef de eigenschap die gebruikt wordt voor unieke informatie in de server op als de unieke eigenschap. U kunt "cn" of "employeeNumber" invoeren om als "serialNumber" of "uid" te gebruiken, zolang het maar uniek is.
Druk op [OK].
Druk op [Afsluiten] om het bevestigingsdialoogvenster weer te geven en druk vervolgens op [Ja] om uit te loggen op het apparaat.
Het scherm Home wordt weergegeven.