Koptekst overslaan
 

Een papier registreren waarvan de papiernaam niet in de Masterpapierbibliotheek wordt weergegeven

Als het papier dat u wilt gebruiken, niet voorkomt in de papierlijst van de bibliotheek of u weet de papiernaam niet, volg dan deze procedures:

Het papiertype uit de masterpapierbibliotheek selecteren

U kunt de naam van uw papier uit de masterpapierbibliotheek selecteren en die registreren als aangepast papier.

Opmerking

  • Geef [Papiertype] en [Papiergewicht] op als de items die op het scherm Aangepast papier beheren moeten worden weergegeven. Voor meer informatie over het selecteren van de weergegeven items, zie Het scherm [Aangepast papier beheren] gebruiken.

1Druk op [Instellingen papierlade] linksboven op het scherm.

2Druk op [Aangepast papier beheren].

3Druk op [Importeren].

4Selecteer [Uit masterpap.biblioth.].

5Selecteer de meest passende combinatie van papiertype en -gewicht.

Als het papier dat u wilt selecteren niet wordt weergegeven, gebruikt u [Sprng nr rij] of scrolt u door het scherm totdat het gewenste item wordt weergegeven.

Afbeelding van bedieningspaneel

6Druk op [Importeren].

7Druk op [OK].

8Druk op [Afsluiten].

Bij selectie wordt het aangepast papier uit de Masterpapierbibliotheek geïmporteerd.

9Druk op .

10Druk op het pictogram [Home] () in het midden onderaan het scherm.

Opmerking

  • U kunt de instellingen van het geregistreerde aangepaste papier controleren en wijzigen, zoals de instelling voor de papiernaam in het scherm [Aangepast papier beheren]. Voor meer informatie over het wijzigen van aangepast papier, zie Een aangepast papier wijzigen.

Het papiertype en -gewicht handmatig opgeven

1Druk op [Instellingen papierlade] linksboven op het scherm.

2Druk op [Aangepast papier beheren].

3Druk op [Nieuwe toevoegen].

Afbeelding van bedieningspaneel

4Druk op [Papiernaam].

5Voer de naam van het papier in.

U kunt maximaal 38 tekens met halve breedte invoeren. U kunt Ander aangepast papier onder dezelfde naam registreren.

6Druk op [Papierformaat].

7Selecteer een papierformaat.

8Druk op [Papiergewicht].

9Geef het gewicht van het papier op.

U kunt ook [Papierdikte] opgeven.

10Druk op [Papiertype].

11Geef het papiertype op.

12Geef eventueel ook andere eigenschappen op, zoals [Type gecoat papier], [Papierkleur], [Voorgeperforeerd], [Structuur], [Dubbelzijdig toepassen] en [Autom. pap. sel. toepas.].

13Druk op [Pap. opslaan].

Het scherm [Aangepast papier opslaan] wordt weergegeven.

Als u de instellingen voor [Papiergewicht], [Papiertype], [Type gecoat papier], [Papierkleur], [Voorgeperforeerd] of [Structuur] wijzigt en op [OK] drukt, verschijnt er een bericht waarin staat dat [Geavanceerde instellingen] wordt gestart. Om de wijzigingen voor die instellingen toe te passen, selecteert u [Wijzigen]. Als u de wijzigingen wilt annuleren, drukt u op [Niet wijzigen].

14Druk op [Opslaan].

15Druk op [Geprogram.].

16Druk op [Afsluiten].

Aangepast papier wordt onder het laagste ongeregistreerde nummer opgeslagen.

17Druk op .

18Druk op het pictogram [Home] () in het midden onderaan het scherm.

Opmerking

  • Als u glanzend papier wilt gebruiken, selecteert u [Gecoat: Glanzend] of [Gecoat: Hoogglans] als [Type gecoat papier]. Als u mat papier gebruikt (waaronder zijdepapier, dof en satijnen papier), selecteert u [Gecoat: Mat] als [Type gecoat papier].

  • Voor meer informatie over de instellingen voor aangepast papier, zie Instellingen voor aangepast papier.

  • Neem voor meer informatie over [Geav. inst.] contact op met uw apparaatbeheerder.