Selecteer [Aan] onder [Serienr. van 1e taak wijzigen] in Gebruikerstools. Voor meer informatie over [Serienr. van 1e taak wijzigen], zie Stempeltekst.
Deze functie kunt u niet in combinatie met de handinvoer gebruiken.
Druk op [Bewerken/Kleur].
Druk twee keer op [Stempel].
Druk op [Stempel tekst].
Druk op [Tekst wijzigen].
Voer de stempeltekst in en druk vervolgens op [OK].
Druk op [Startnr. wijzigen].
Voer het nummer in waarmee u de nummering wilt beginnen en druk vervolgens op [].
Druk op [OK].
Druk op [Wijzigen].
Selecteer de gewenste stempelpositie en druk vervolgens op [OK].
Druk op [Stempelkleur].
Selecteer de stempelkleur en druk vervolgens op [OK].
Druk drie keer op [OK].
Stempels mogen bestaan uit maximaal 55 alfanumerieke tekens en symbolen en een nummerreeks van maximaal 9 cijfers voor een totaal van 64 tekens.
Het nummer bestaat uit negen cijfers. Als u "1" invoert, wordt het nummer als "000000001" afgedrukt.
Wanneer Automatisch wissen is uitgevoerd, op [Resetten] is gedrukt of het apparaat wordt uitgeschakeld, wordt de tekst gewist en het volgende nummer in de reeks weergegeven.
Deze functie kan niet gebruikt worden voor de functies Job reset of Kopie onderbreken. Deze functie kan tevens niet gebruikt worden voor het afdrukken van opgeslagen documenten.
Indien deze functie wordt gebruikt in combinatie met de functie Combineren, kan de afgedrukte afbeelding verschillen afhankelijk van de instellingen van [Paginanummering in combimodus] onder [Paginanummering]. Voor meer informatie, zie Paginanummering.
Voor meer informatie over Stempeltekst, zie Stempeltekst.