In deze paragraaf wordt beschreven hoe u op enveloppen met een standaardformaat of aangepast formaat kopieert. Plaats het origineel op de glasplaat en plaats de envelop in de handinvoerlade of in de papierlade.
Stel de papierdikte in door het gewicht op te geven van de enveloppen waarop u afdrukt. Voor meer informatie over de verhouding tussen het gewicht en de dikte van papier en de envelopformaten die gebruikt kunnen worden, zie Papierspecificaties en papier bijvullen.
Voor meer informatie over de verwerking van enveloppen, ondersteunde enveloptypes en hoe u enveloppen moet plaatsen, zie Papierspecificaties en papier bijvullen.
Selecteer [Envelop] als papiertype onder [Instell. papierlade] in Gebruikersinst. voordat u deze functie gebruikt. Voor meer informatie, zie Het apparaat aansluiten / Systeeminstellingen.
De functie Duplex kan niet voor enveloppen worden gebruikt. Als de functie Duplex is ingesteld, drukt u op [1-z 2-z:B/B] om deze instelling te annuleren.
U moet de afmetingen van de envelop opgeven om te kopiëren op enveloppen van een aangepast formaat. Stel de horizontale en verticale lengte van de envelop in.
: Horizontaal
: Verticaal
Controleer of de geopende flap zich in de horizontale richting bevindt.
Bij gebruik van de toepassing Kopiëren
Voor meer informatie over het gebruik van het toepassingsscherm, zie "Het scherm [Kopiëren]".
Bij gebruik van de toepassing Kopieerapparaat (klassiek)
Voor meer informatie over het gebruik van de klassieke kopieerfunctie, zie Procedure voor kopiëren op enveloppen (klassiek).