In dit onderdeel worden de waarschijnlijke oorzaken van en mogelijke oplossingen voor problemen die kunnen voorkomen als u afdrukt vanaf een computer beschreven.
Probleem |
Oorzaak |
Oplossing |
|---|---|---|
De afgedrukte afbeelding is bevlekt. |
Instellingen voor dik papier zijn mogelijk niet gemaakt bij het afdrukken op dik papier in de handinvoer. |
Op het tabblad [Gedetailleerde instellingen] van het printerstuurprogramma, klikt u op [Papier] in "Menu:" en selecteert u [Handinvoer] uit de lijst "Invoerlade:". Selecteer dan in de lijst "Papiersoort:" de juiste papiersoort. |
De hele afgedrukte pagina wordt vaag afgedrukt. |
Het papier is vochtig. |
Gebruik papier dat is opgeslagen onder de aanbevolen temperatuur en luchtvochtigheid. Voor meer informatie over onze aanbevelingen voor papieropslag, zie Papierspecificaties en papier bijvullen. |
De hele afgedrukte pagina wordt vaag afgedrukt. |
Het papier is niet geschikt. |
Gebruik papier dat geschikt is voor dit apparaat. Als u afdrukt op grof of bewerkt papier, dan kan dat leiden tot vage afdrukafbeeldingen. Voor meer informatie over het aanbevolen papier, zie Papierspecificaties en papier bijvullen. |
De hele afgedrukte pagina wordt vaag afgedrukt. |
Als het selectievakje [Toner besparen] is aangevinkt in de instellingen van het printerstuurprogramma, dan zal de gehele pagina vaag worden afgedrukt. |
Alleen wanneer PostScript 3 wordt gebruikt Klik op het tabblad [Uitgebreide Instelling] van het printerstuurprogramma op [Afdr.kwaliteit: Standrd] in "Menu:" en selecteer [Uit] in de lijst "Toner besparen:". |
Afbeeldingen vlekken als men er over wrijft. De toner hecht dus niet goed. |
De opgegeven papiersoort en het daadwerkelijk geplaatste papier verschillen wellicht van elkaar. Er kan bijvoorbeeld dik papier zijn gebruikt, terwijl dit niet is opgegeven als de papiersoort. |
Op het tabblad [Uitgebreide Instelling] van het printerstuurprogramma, klikt u op [Papier] in "Menu:" en selecteert u vervolgens de juiste papiersoort uit de lijst "Papiersoort:". |
De afgedrukte afbeelding verschilt van de afbeelding op het computerdisplay. |
Afdrukken wordt uitgevoerd door de grafische verwerkingsfunctie van het apparaat. |
Alleen wanneer PCL 6 wordt gebruikt Klik op het tabblad [Uitgebreide Instelling] van het printerstuurprogramma op [Afdr.kwaliteit: Geav.] in "Menu:" en selecteer vervolgens [Raster] in de lijst "Vector/Raster:". |
Wanneer u afbeeldingen afdrukt, dan is de uitvoer anders dan op het scherm. |
Als het printerstuurprogramma is geconfigureerd om de opdracht als 'afbeelding' te zien, dan wordt deze instelling van het apparaat gebruikt voor het afdrukken. |
Als u nauwkeurig wilt afdrukken, stel dan het printerstuurprogramma in voor afdrukken zonder de opdracht 'Afbeelding' te gebruiken. Voor meer informatie over het instellen van het printerstuurprogramma, zie de helpfunctie van het printerstuurprogramma. |
Lijnen lopen niet goed of er verschijnen ongewenste alfanumerieke tekens. |
Er is mogelijk een onjuiste printertaal geselecteerd. |
Selecteer het juiste printerstuurprogramma en druk het bestand opnieuw af. |
Afbeeldingen worden afgebroken, of er worden marges afgedrukt. |
Mogelijk gebruikt u papier dat kleiner is dan het formaat dat in de toepassing is geselecteerd. |
Gebruik hetzelfde formaat papier als dat u in de toepassing heeft geselecteerd. Als u geen papier van het juiste formaat kunt plaatsen, gebruikt u de verkleiningsfunctie om de afbeelding te verkleinen en drukt u deze vervolgens af. Voor meer informatie over de verkleiningsfunctie, raadpleegt u de helpfunctie van het printerstuurprogramma. |
Afgedrukte foto's zijn onscherp. |
Sommige toepassingen drukken af met een lagere resolutie. |
Gebruik de instellingen van de toepassing of van het printerstuurprogramma om een hogere resolutie op te geven. Voor meer informatie over de instellingen van het printerstuurprogramma, zie de helpfunctie van het printerstuurprogramma. |
Een ononderbroken lijn wordt afgedrukt als een lijn met schuine strepen of lijkt wazig. |
Ditherpatronen komen niet overeen. |
Alleen wanneer PostScript 3 wordt gebruikt Wijzig de ditherinstellingen in het printerstuurprogramma. Voor meer informatie over de ditherinstellingen, zie de helpfunctie van het printerstuurprogramma. |
Er verschijnen dunne of onregelmatige dikke lijnen of er verschijnen geen dunne lijnen. |
U heeft extra dunne lijnen opgegeven in de toepassing, of u heeft een lijnkleur opgegeven die te licht is voor lijnen. |
Alleen wanneer PostScript 3 wordt gebruikt Wijzig de ditherinstellingen in het printerstuurprogramma. Voor meer informatie over de ditherinstellingen, zie de helpfunctie van het printerstuurprogramma. Als het probleem zich blijft voordoen nadat u de dithering-instellingen heeft aangepast, gebruik dan de instellingen van de applicatie waarmee de afbeelding was gemaakt om de dikte van de lijnen te wijzigen. |
Afbeeldingen verschijnen maar gedeeltelijk. |
Het papier is vochtig. |
Gebruik papier dat is opgeslagen onder de aanbevolen temperatuur en luchtvochtigheid. Voor meer informatie over onze aanbevelingen voor papieropslag, zie Papierspecificaties en papier bijvullen. |
De afbeelding op de achterzijde van de dubbelzijdige kopieën heeft vage blanke vlekken of is besmeurd. |
Missende plekken en vegen worden veroorzaakt door vocht dat uit het papier lekt. |
|
Probleem |
Oorzaak |
Oplossing |
|---|---|---|
Het papier wordt niet vanuit de juiste lade doorgevoerd. |
Wanneer u een Windows-besturingssysteem gebruikt, kunnen de instellingen van het printerstuurprogramma de instellingen die worden gebruikt op het bedieningspaneel overschrijven. |
Op het tabblad [Uitgebreide instellingen] van het printerstuurprogramma, klikt u op [Papier] in "Menu:" en selecteert u vervolgens de gewenste invoerlade uit de lijst "Invoerlade:". |
Afbeeldingen worden scheef afgedrukt. |
Wellicht zijn de zijafscheidingen van de lade niet vergrendeld. |
Controleer of de zijgeleiders zijn vergrendeld. Voor meer informatie over het instellen van de zijafscheidingen, zie Papierspecificaties en papier bijvullen. |
Afbeeldingen worden scheef afgedrukt. |
Het papier wordt scheef ingevoerd. |
Plaats het papier op de juiste wijze. Voor meer informatie over het bijvullen van papier, zie Papierspecificaties en papier bijvullen. |
Er treden geregeld papierstoringen op. |
Het aantal geplaatste vellen overschrijdt de maximale capaciteit van het apparaat. |
Stapel het papier tot aan de limietmarkering op de zijkanten van de papierlade, de markeringen op de papiergeleiders van de handinvoer of de markeringen op de LCT. |
Er treden geregeld papierstoringen op. |
De zijafscheiding van de papierlade is te strak ingesteld. |
Druk zachtjes tegen de zijafscheiding en stel deze goed in. |
Er treden geregeld papierstoringen op. |
Het papier is vochtig. |
Gebruik papier dat is opgeslagen onder de aanbevolen temperatuur en luchtvochtigheid. Voor meer informatie over onze aanbevelingen voor papieropslag, zie Papierspecificaties en papier bijvullen. |
Er treden geregeld papierstoringen op. |
Het papier is te dik of te dun. |
Gebruik papier dat geschikt is voor dit apparaat. Voor meer informatie over het aanbevolen papier, zie Papierspecificaties en papier bijvullen. |
Er treden geregeld papierstoringen op. |
Het papier is verkreukeld, gevouwen of gekreukeld. |
|
Er treden geregeld papierstoringen op. |
Er wordt bedrukt papier gebruikt. |
Plaats geen vellen die reeds gekopieerd of bedrukt zijn. |
Er treden geregeld papierstoringen op. |
Vellen kleven aan elkaar. |
Blader de vellen grondig voordat u ze plaatst. Helpt dit niet, kijk dan of het lukt wanneer u de vellen één voor één invoert. |
Vellen worden tegelijk ingevoerd, met papierstoringen als gevolg. |
Vellen kleven aan elkaar. |
Blader de vellen grondig voordat u ze plaatst. Helpt dit niet, kijk dan of het lukt wanneer u de vellen één voor één invoert. |
Het papier raakt verkreukeld. |
Het papier is vochtig. |
Gebruik papier dat is opgeslagen onder de aanbevolen temperatuur en luchtvochtigheid. Voor meer informatie over onze aanbevelingen voor papieropslag, zie Papierspecificaties en papier bijvullen. |
Het papier raakt verkreukeld. |
Het papier is te dun. |
Gebruik papier dat geschikt is voor dit apparaat. Voor meer informatie over het aanbevolen papier, zie Papierspecificaties en papier bijvullen. |
Randen van de vellen zijn besmeurd. |
Het papier is vochtig. |
Gebruik papier dat is opgeslagen onder de aanbevolen temperatuur en luchtvochtigheid. Voor meer informatie over onze aanbevelingen voor papieropslag, zie Papierspecificaties en papier bijvullen. |
Randen van de vellen zijn besmeurd. |
U gebruikt papier dat niet wordt aanbevolen. |
Gebruik papier dat geschikt is voor dit apparaat. Voor meer informatie over het aanbevolen papier, zie Papierspecificaties en papier bijvullen. |
Dubbelzijdig afdrukken kan niet toegepast worden. |
U heeft papier geplaatst dat te dik of te dun is. |
Verander de papiersoort. Zie de handleiding Onderhoud en specificaties voor informatie over welk gewicht papier voor dubbelzijdig afdrukken kan worden gebruikt. |
Dubbelzijdig afdrukken kan niet toegepast worden. |
U heeft een papierlade geselecteerd die niet is ingesteld voor dubbelzijdig afdrukken. |
Wijzig de instelling voor "Duplex toepassen" in [Instell. papierlade] om dubbelzijdig afdrukken te activeren voor de papierlade. Raadpleeg Papierinstellingen voor meer informatie over de instelling "Duplex toepassen". |
Dubbelzijdig afdrukken kan niet toegepast worden. |
U heeft een papiertype geselecteerd dat niet gebruikt kan worden om dubbelzijdig mee af te drukken. |
Selecteer in [Papierlade-instellingen] een papiertype dat gebruikt kan worden voor dubbelzijdig afdrukken. Raadpleeg Papierinstellingen voor informatie over de instelling "Papiertype". |
Er verschijnen witte strepen op de OHP-transparant. |
Er zitten stukjes papier vast aan de OHP-transparant. |
Gebruik een droge doek om papierdeeltjes van de achterkant van de OHP-transparant af te vegen. |
Probleem |
Oorzaak |
Oplossing |
|---|---|---|
Het duurt erg lang voordat het afdrukken is voltooid. |
Slaapstand of Fuseereenheid uitmodus is mogelijk ingesteld. |
Het apparaat heeft tijd nodig om op te warmen als het uit de Slaapstand of de Fuseereenheid uitmodus komt. Raadpleeg Snel aan de slag voor informatie over de slaapstand en de Fuseereenheid uitmodus. |
Het duurt erg lang voordat het afdrukken is voltooid. |
Het duurt lang voordat het apparaat foto's en andere pagina's met veel gegevens verwerkt heeft. Wacht totdat het afdrukken voltooid is. |
Als het indicatielampje Inkomende gegevens knippert, heeft de printer de gegevens ontvangen. Wacht een ogenblik. Door een lagere resolutie op te geven in het printerstuurprogramma, worden afdruktaken mogelijk sneller uitgevoerd. Voor meer informatie over het wijzigen van de resolutie, zie de helpfunctie van het printerstuurprogramma. |
Afbeeldingen worden afgedrukt in de verkeerde richting. |
De invoerrichting die u heeft geselecteerd en de invoerrichting die is geselecteerd in de instellingen van het printerstuurprogramma zijn mogelijk niet identiek. |
Stel de invoerrichting in het apparaat en die in het printerstuurprogramma op elkaar af. Raadpleeg de Help-functie voor meer informatie over het instellingen van het printerstuurprogramma. |
Optionele, aangesloten componenten van het apparaat worden niet herkend. |
Bidirectionele communicatie werkt niet. |
Stel optionele apparaten in op het Eigenschappen-scherm van de printer. Voor meer informatie over het instellen van optionele apparaten, zie de helpfunctie van het printerstuurprogramma. |
Gecombineerd afdrukken, boekje afdrukken of automatisch verkleinen / vergroten geven niet het verwachte resultaat. |
De toepassing of instellingen voor het printerstuurprogramma zijn niet correct ingesteld. |
Zorg ervoor dat de instellingen voor het papierformaat en de richting van de toepassing overeenstemmen met die van het printerstuurprogramma. Als er een ander papierformaat en een andere richting zijn ingesteld, selecteer dan hetzelfde formaat en dezelfde richting. |
Er is een afdrukopdracht uitgegeven vanaf de computer, maar het afdrukken startte niet. |
Er kan Gebruikersverificatie ingesteld zijn. |
Voor meer informatie over gebruikersverificatie raadpleegt u de Beveiligingshandleiding. |
Afbeeldingen worden niet in de opgegeven kleuren afgedrukt. |
De instellingen voor het printerstuurprogramma zijn niet correct uitgevoerd. |
Als het niet slechts één bepaalde kleur is die niet wordt afgedrukt, schakel dan de hoofdschakelaar uit en schakel deze weer in. Als het probleem blijft bestaan, dan moet u contact opnemen met uw leverancier. |
Kleurenafbeeldingen worden afgedrukt in zwart-wit. |
Er zijn geen kleurinstellingen gemaakt in het printerstuurprogramma. |
Wijzig de instelling "Kleur/Zwart-wit:" in het printerstuurprogramma. Voor meer informatie over het wijzigen van de instelling "Kleur/Zwart-wit:" raadpleegt u de helpfunctie van het printerstuurprogramma. |
Er kunnen geen PDF-bestanden afgedrukt worden of het direct afdrukken van de PDF kan niet uitgevoerd worden. |
De PDF-bestanden zijn met een wachtwoord beveiligd. |
Om wachtwoordbeveiligde PDF-bestanden af te drukken, voert u het wachtwoord in bij het [PDF Menu] of bij Web Image Monitor. Voor meer informatie over het afdrukken van PDF-bestanden, zie Afdrukken of Web Image Monitor Help. |
Er kunnen geen PDF-bestanden afgedrukt worden of het direct afdrukken van de PDF kan niet uitgevoerd worden. |
PDF-bestanden kunnen niet worden afgedrukt als in de instellingen voor PDF-bestandsbeveiliging is opgegeven dat ze niet afgedrukt mogen worden. |
Wijzig de instelling voor PDF-bestandsbeveiliging. |
Het direct afdrukken van PDF's veroorzaakt verkeerde tekens. |
Lettertypen zijn niet ingesloten. |
Sluit lettertypen in het PDF-bestand in dat u wilt afdrukken en druk dit vervolgens af. |
Het afdrukken is niet gestart, hoewel het opgegeven afdruktijdstip reeds is verstreken. |
[Taken niet afgedr omdat app. uit was] was ingesteld op [Niet afdrukken] in [Printereigensch.], maar toen het opgegeven afdruktijdstip aangebroken was, was het apparaat uitgeschakeld. |
Stel [Taken niet afgedr omdat app uit was] in op [Afdr indien app. aan] in [Printereigensch.]. |
Het afdrukken is niet gestart, hoewel het opgegeven afdruktijdstip reeds is verstreken. |
De ingestelde tijd op het apparaat of de computer is niet correct. |
Stel de correcte tijd in op het apparaat of op de computer. |
Als het probleem niet kan worden opgelost, neem dan contact op met uw onderhoudsvertegenwoordiger.