Volg de onderstaande procedure om de printer te gebruiken als externe printer voor gebruik met NetWare.
NetWare staat standaard uitgeschakeld. Activeer Netware in "Interface-instellingen" onder "Systeeminstellingen" op het bedieningspaneel. Voor meer informatie over het activeren van NetWare via het bedieningspaneel, zie Interface instellingen. U kunt NetWare ook activeren met Web Image Monitor. Zie de helpfunctie van Web Image Monitor voor meer informatie.
IPv6 kan niet gebruikt worden met deze functie.
Er is een optionele Netware-eenheid vereist voor het gebruik van deze functie.
Om deze printer te gebruiken als een externe printer, moet u deze instellen op de NDS-modus.
Gebruik deze printer niet als externe printer als u in een pure IP-omgeving werkt.
De printer instellen met NWadmin
Start NWadmin op vanuit Windows.
Meer informatie over NWadmin kunt u vinden in de NetWare-handleidingen.
Stel een netwerkverbinding op met een wachtrij. Selecteer het object in de mapstructuur waarin de wachtrij zich bevindt en klik op [Nieuw] in het menu [Object].
Klik in het vak [Nieuwe objectklasse] op [Afdrukwachtrij] en klik op [OK].
Voer bij [Afdrukwachtrij] de naam in van de afdrukwachtrij.
Klik bij [Volume afdrukwachtrij] op [Bladeren].
Klik bij [Beschikbare objecten] op het volume waarin de afdrukwachtrij is gemaakt en klik op [OK].
Controleer de instellingen en klik op [Nieuw].
Stel de netwerkverbinding met de printer in. Selecteer het object in de mapstructuur waarin de printer zich bevindt en klik op [Nieuw] in het menu [Object].
Klik in het vak [Nieuwe objectklasse] op [Printer] en klik op [OK].
Voer in het vak [Printernaam] de printernaam in.
Vink het selectievakje [Extra eigenschappen opgeven] aan en klik op [Nieuw].
Wijs wachtrijen toe aan de gemaakte printer. Klik op [Toewijzingen] en klik op [Toevoegen] bij [Toewijzingen].
Klik bij [Beschikbare objecten] op de nieuwe afdrukwachtrij en klik op [OK].
Klik op [Configuratie], klik op [Parallel] in de lijst [Printertype] en klik op [Communicatie].
Klik op [Handmatig laden] bij [Communicatietype] en klik op [OK]. Controleer de instellingen en klik op [OK].
Installeer de netwerkverbinding met een afdrukserver. Selecteer een context die is opgegeven en klik op [Aanmaken] in het menu [Object].
Klik in het vak [Nieuwe objectgroep] op [Afdrukserver] en klik op [OK].
Voer in het vak [Afdrukservernaam:] de naam van de afdrukserver in.
Gebruik dezelfde naam voor de afdrukserver als de naam die is opgegeven met Web Image Monitor.
Vink het selectievakje [Extra eigenschappen opgeven] aan en klik op [Nieuw].
Wijs de printer toe aan de gemaakte afdrukserver. Klik op [Toewijzingen] en klik op [Toevoegen] bij [Toewijzingen].
Klik bij [Beschikbare objecten] op de nieuwe afdrukwachtrij en klik op [OK].
Klik in het gebied [Printers], op de printer die u heeft toegewezen en klik daarna op [Printernummer].
Voer het printernummer in en klik op [OK]. Controleer de instellingen en klik op [OK].
Gebruik hetzelfde printernummer als het nummer dat voor de externe printer is opgegeven met Web Image Monitor.
Start de afdrukserver door vanaf de console van de NetWare-server de volgende opdracht te typen.
Als de afdrukserver in bedrijf is, sluit u de server af en start u deze opnieuw.
Om af te sluiten
CAREE: unload pserver
Om te starten
CAREE: load pserver [print server name]
Voer de naam van de afdrukserver in als contextnaam en druk op [Enter].
Selecteer de printernaam in het contextmenu en druk vervolgens op [Enter].
Installatie via Web Image Monitor
Start Web Image Monitor op.
Raadpleeg voor meer informatie Printerconfiguratie-schermen met een internetbrowser weergeven.
Log in op Web Image Monitor als beheerder.
Voor meer informatie raadpleegt u de Veiligheidshandleiding.
Klik in het menu [Apparaatbeheer] op [Configuratie].
Onder "Netwerk" klikt u op [NetWare].
Raadpleeg stap 5 van de procedure onder "NetWare-instellingen configureren" voor de in te stellen items.
Controleer de instellingen en klik vervolgens op [OK].
De configuratie is voltooid. Wacht even voordat u Web Image Monitor opnieuw start.
Klik op [Uitloggen].
Sluit Web Image Monitor af.
Als u de printer die u wilt configureren niet kunt vinden, drukt u de configuratiepagina af en controleert u de printernaam.
Wanneer geen printernamen in de lijst worden weergegeven, stelt u dezelfde IPX/SPX-frametypen in voor de computer en de printer. Wijzig het frametype van de computer in het dialoogvenster [Netwerk] van Windows.
Voor details over Web Image Monitor, zie Web Image Monitor gebruiken.