Met de volgende procedure wordt uitgelegd hoe u een opgeslagen afdrukbestand met het PCL 6/PCL 5e- of PostScript 3-printerstuurprogramma kunt afdrukken.
![]()
Toepassingen met een eigen stuurprogramma, zoals PageMaker, ondersteunen deze functie niet.
De opgeslagen afdruk configureren via de eigenschappen van het printerstuurprogramma.
Er zijn twee mogelijkheden voor opgeslagen afdruk:
[Opgeslagen afdruk]
Slaat het bestand op in de printer zodat het op een later tijdstip kan worden afgedrukt via het bedieningspaneel.
[Opslaan en Afdrukken] (of [Opslaan en Normaal afdrukken])
Drukt het bestand meteen af en slaat het tegelijkertijd op in de printer.
Zie de Helpfunctie van de printerstuurprogramma's voor meer informatie over de configuratie van de printerstuurprogramma's.
Klik op [Details...] en voer dan de gebruikers-ID in het vak [Gebruikers-ID:] in.
U kunt ook een bestandsnaam en een wachtwoord instellen. Dit is het wachtwoord dat moet worden ingevoerd om bestanden af te drukken en te verwijderen.
Klik op [OK] om [Details...] te sluiten en klik vervolgens op [OK] om het dialoogvenster eigenschappen van het printerstuurprogramma te sluiten.
Start het afdrukken vanuit het afdrukdialoogvenster van de toepassing.
Het opgeslagen afdrukbestand wordt naar de printer gestuurd en opgeslagen.