![]() ![]() | ![]() | ||
In dit gedeelte wordt uitgelegd hoe u de LDAP-server programmeert.
Druk op de [Gebruikersinstellingen/Teller]-knop.
Selecteer [Systeeminstellingen] met [
] of [
] en druk vervolgens op de [OK]-toets.

Selecteer [Beheerderstoepassingen] met [
] of [
] en druk vervolgens op de [OK]-toets.

Selecteer [Prgr./Wz./Vrw. LDAP Srv.] met [
] of [
] en druk vervolgens op de [OK]-toets.

Selecteer [Programmeren/Wijzigen] met [
] of [
] en druk vervolgens op de [OK]-toets.

Selecteer de LDAP-server die u wilt programmeren of wijzigen met [
] of [
] en druk vervolgens op de [OK]-toets.
Wanneer u de server programmeert, selecteert u [*Niet geprogr.].

Selecteer [Naam] met [
] of [
] en druk vervolgens op de [OK]-toets.

Voer de naam in en druk daarna op de [OK]-toets.

Selecteer [Servernaam] met behulp van [
] of [
] en druk vervolgens op de [OK]-toets.

Voer de servernaam in en druk daarna op de [OK]-toets.

Selecteer [Zoek basis] met [
] of [
] en druk vervolgens op de [OK]-toets.
Selecteer de basismap om te starten met zoeken naar e-mailadressen die zijn geregistreerd in de geselecteerde map en die zoekbestemmingen zijn.

Voer de zoekbasis in en druk daarna op de [OK]-toets.
Als hetgene waarnaar u wilt zoeken bijvoorbeeld de verkoopafdeling van bedrijf ABC is, voert u "dc=verkoopafdeling, o=ABC" in. (In dit voorbeeld is de omschrijving een actieve directory. "dc" is de afdeling en "o" is het bedrijf.)
Afhankelijk van uw serveromgeving kan zoekbasisregistratie vereist zijn. Wanneer registratie is vereist, zullen ongespecificeerde zoekopdrachten een fout opleveren.
Controleer uw serveromgeving en voer alle vereiste specificaties in.

Selecteer [Poortnr.] met [
] of [
] en druk vervolgens op de [OK]-toets.
Geef het poortnummer op voor communicatie met de LDAP-server. Specificeer een poort die overeenkomt met uw omgeving.

Voer het poortnummer in met de cijfertoetsen en druk vervolgens op de [OK]-toets.

Selecteer [SSL] met [
] of [
] en druk vervolgens op de [OK]-toets.

Selecteer [Aan] met [
] of [
] en druk vervolgens op de [OK]-toets.
Gebruik SSL om te communiceren met de LDAP-server.
Om SSL te kunnen gebruiken, moet de LDAP-server SSL ondersteunen.

Wanneer SSL is ingesteld op [Aan], verandert het poortnummer automatisch in "636".
Als u geen gebruik maakt van SSL kunnen zich beveiligingsproblemen voordoen. De SSL-instelling moet op dit apparaat zijn ingeschakeld. Raadpleeg uw netwerkbeheerder voor verdere informatie.
Selecteer [Verificatie] met [
] of [
] en druk vervolgens op de [OK]-toets.

Selecteer [Kerberos verificatie], [Digest verificatie], [Cleartext verificatie], of [Uit] met [
] of [
] en druk vervolgens op de [OK]-toets.
Als u een zoekverzoek wilt doen aan de LDAP-server, moet u de beheerdersaccount gebruiken voor verificatie.
De verificatie-instellingen moeten overeenkomen met de verificatie-instellingen van uw server. Controleer de instellingen van uw server voordat u dit apparaat instelt.
[Digest verificatie] is alleen beschikbaar voor LDAP versie 3.0.

Als u [Kerberos verificatie] selecteert, wordt een wachtwoord verstuurd via een coderingsproces dat voorkomt dat wachtwoorden worden onthuld tijdens het verzenden naar de KDC-server waar de verificatie plaatsvindt.
Als u [Digest verificatie] selecteert, wordt een wachtwoord verstuurd via een coderingsproces dat voorkomt dat wachtwoorden worden onthuld tijdens het verzenden naar de LDAP-server.
Als u [Cleartext verificatie] selecteert, wordt een wachtwoord ongewijzigd naar de LDAP-server gestuurd, zonder enige codering.
Als u [Kerberos verificatie] selecteert, gaat u verder met stappen 19 tot en met 21 en vervolgens met stap 22.
Als u [Digest verificatie] of [Cleartext verificatie] selecteert, gaat u verder met stappen 19 tot en met 20 en vervolgens met stap 22.
Als u [Uit] selecteert, gaat u verder met stap 22.
Voer de Gebruikersnaam in en druk vervolgens op de [OK]-toets.

Wanneer [Kerberos verificatie], [Digest verificatie] en [Cleartext verificatie] zijn geselecteerd voor de verificatie-instelling, gebruikt u de accountnaam en het wachtwoord van de beheerder. Als u verificatie gebruikt voor iedere persoon of voor iedere zoekopdracht, moet u de accountnaam en het wachtwoord van de beheerder niet gebruiken.
De procedure voor het instellen van de gebruikersnaam hangt af van de serveromgeving. Controleer de serveromgeving voordat u de instelling uitvoert.
Voorbeeld: Domeinnaam\Gebruikersnaam, Gebruikersnaam@Domeinnaam, CN=Naam, OU=Afdelingsnaam, DC=Servernaam
Voer het wachtwoord in en druk vervolgens op de [OK]-toets.

De gebruikersnaam en het wachtwoord zijn vereist voor beheerdersverificatie om toegang te krijgen tot de LDAP-server.
U kunt verbinding maken met de LDAP-server met een gebruikersnaam en een wachtwoord die in het adresboek zijn opgeslagen. Raadpleeg voor meer informatie "SMTP- en LDAP-verificatie registreren".
Als u [Digest verificatie] of [Cleartext verificatie] selecteert, gaat u verder met stap 22.
Selecteer het domein met [
] of [
] en druk vervolgens op de [OK]-toets.

Druk op [Com.test].

Log in op de LDAP-server om te controleren of de juiste verbinding tot stand is gebracht. Controleer of de verificatie verloopt volgens de verificatie-instellingen.
Druk op [Afsluiten].
Selecteer [Zoekvoorwaarden] met [
] of [
] en druk vervolgens op de [OK]-toets.

Als de verbindingstest mislukt, controleer dan de instellingen en probeer het opnieuw.
Deze functie controleert de zoekvoorwaarden en de zoekbasis niet.
Selecteer noodzakelijke zoektermen als [Naam], [E-mailadres], [Faxnummer], [Bedrijfsnaam] en [Afdelingsnaam] met [
] of [
] en druk vervolgens op de [OK]-toets.

U kunt een eigenschap invoeren als kenmerkend trefwoord. Als u de ingevoerde eigenschap gebruikt, doorzoekt de functie het adresboek van de LDAP-server.
Voer de eigenschap in en druk vervolgens op de [OK]-toets.
Afhankelijk van de serveromgeving, kan de waarde van de eigenschap verschillen. Controleer of de eigenschapswaarde voldoet aan de serveromgeving voordat u deze instelt.
U kunt items blanco laten, maar u kunt geen eigenschappen blanco laten als u zoekt naar e-mailadressen in het Adresboek van de LDAP-server.

Druk op [Afsluiten].
Selecteer [Zoekopties] met [
] of [
] en druk vervolgens op de [OK]-toets.

Voer de eigenschap in en druk vervolgens op de [OK]-toets.
Om in de LDAP-serverdatabase te zoeken naar een andere zoekterm dan de standaard zoektermen, zoals naam, e-mailadres, faxnummer, bedrijfsnaam en afdelingsnaam, geef de eigenschap van de zoekterm geregistreerd in uw LDAP-server op en de naam die tijdens het zoeken op het bedieningspaneel weergegeven moet worden. Om bijvoorbeeld een e-mailadres op "Werknemersnummer" te zoeken in het hoofdscherm.
Afhankelijk van de serveromgeving, kan de waarde van de eigenschap verschillen. Controleer of de eigenschapswaarde voldoet aan de serveromgeving voordat u deze instelt.

Voer de Toetsweergave in en druk vervolgens op de [OK]-toets.
De geregistreerde "toetsweergave" verschijnt als een sleutelwoord voor het doorzoeken van de LDAP.

Druk op [Afsluiten].

Druk op de [Gebruikersinstellingen/Teller]-knop.