In dit gedeelte wordt beschreven hoe u de beelddichtheid kunt aanpassen voor de huidige afdruktaak.
Er zijn vijf dichtheidsniveaus. Hoe hoger het dichtheidsniveau, des te donkerder de afdruk.
Druk op [Dichtheid].

Druk op [Dichtheid] of op [
][
] om het gewenste dichtheidsniveau te selecteren en druk op [OK].
![]()
Druk op [
] of op [Wissen/Stop] om de huidige wijziging ongedaan te maken en terug te keren naar het beginscherm.
U kunt de standaardinstelling van het apparaat voor [Dichtheid] wijzigen zodat altijd kopieën met een bepaald dichtheidsniveau worden gemaakt.
Tijdelijke instellingen worden in de volgende gevallen gewist:
Wanneer geen gegevens worden ingevoerd gedurende de tijdsperiode die is ingesteld in [Autom. wissen] en het beginscherm wordt weergegeven.
Wanneer u op [Wissen/Stop] drukt terwijl het beginscherm wordt weergegeven.
Wanneer de modus van het apparaat wordt gewijzigd.
Wanneer het apparaat wordt uitgeschakeld.
Wanneer de standaardwaarde van het apparaat voor dezelfde instelling wordt gewijzigd.
![]()
Zie Kopieerinstellingen
voor meer informatie over [Dichtheid].
Zie Beheerdersinstellingen
voor meer informatie over [Autom. wissen].