In dit gedeelte wordt beschreven hoe u een beveiligd afdrukbestand in het apparaat kunt opslaan met het printerstuurprogramma.
Open op uw computer het bestand dat u wilt afdrukken.
Open de eigenschappen van het printerstuurprogramma.
Klik op het tabblad [Setup] en selecteer vervolgens [Beveiligde afdruk].
De tekstvelden [Wachtwoord:] en [Gebruiker-ID:] worden beschikbaar.
Het [Gebruiker-ID:] tekstveld bevat de gebruikersnaam van uw computeraccount of de gebruiker-ID die u bij de vorige beveiligde afdruktaak heeft gebruikt.
Voer het wachtwoord (4 tot 8 cijfers) en de gebruiker-ID (maximaal 9 alfanumerieke tekens) in, en klik op [OK].
De gebruiker-ID wordt gebruikt om uw beveiligde afdrukbestand vast te stellen via het bedieningspaneel van het apparaat.
Een afdrukopdracht uitvoeren.
De afdruktaak wordt opgeslagen in het apparaat als een beveiligd afdrukbestand. U kunt het bestand afdrukken door het wachtwoord in te voeren op het bedieningspaneel.
![]()
Het beveiligde afdrukbestand wordt automatisch uit het geheugen van het apparaat gewist wanneer het werd afgedrukt, of wanneer het apparaat werd uitgeschakeld.
Het apparaat kan maximaal 5 taken of 5 MB aan beveiligde afdrukinformatie tegelijk opslaan.
Zelfs als het apparaat geen beveiligde afdrukbestanden meer kan opslaan, houdt het apparaat nieuwe beveiligde afdrukbestanden vast gedurende de tijd die werd ingesteld bij [Beveiligde afdr.] onder [Apparaatinstellingen], voordat het de afdruktaak annuleert. Binnen deze tijd kunt u het nieuwe beveiligde afdrukbestand afdrukken of verwijderen. U kunt een bestaand beveiligd afdrukbestand ook afdrukken of wissen, zodat er een nieuw beveiligd afdrukbestand kan worden opgeslagen in het apparaat.
Wanneer een beveiligde afdruktaak werd geannuleerd, legt het apparaat deze annulering automatisch vast in een logboek. U kunt dit logboek gebruiken om vast te stellen welke beveiligde afdruktaken werden geannuleerd.
![]()
Zie Apparaatinstellingen
voor meer informatie over [Beveiligde afdr.].