Koptekst overslaan
 

Functies in een programma registreren

Het aantal programma's dat kan worden geregistreerd, is afhankelijk per functie.

De volgende instellingen kunnen in programma's worden geregistreerd:

Kopieerapparaat:

Origineeltype, belichting, Origineel formaat, Gemengde formaten, Batch, SADF, Richting origineel, Omgekeerde richting, papierlade, Bestand opslaan (behalve voor Gebruikersnaam, Bestandsnaam en Wachtwoord), Autom. verkl./vergr., Marge creëren, Uitvoer/ Aangepaste functie/ Finisher, Stempel (behalve voor Startnr. wijzigen in Stemp.tkst), Kaft/ Tussenblad, Bewerken, Dup./Combineren/ Serie, Verkleinen/Vergroten, aantal kopieën

Documentserver (op het afdrukscherm van het eerste document):

Uitvoer / Finisher, Stempel, Kaft/Tussenblad (met uitzondering van Hoofd vellen in Tussenv./Hoofdstuk), Bewerken, 2-zijdig / Boek, aantal afdrukken

Scanner:

Scaninstellingen, belichting, Originele invoertype, Verzend Bestandstype/naam (behalve voor Beveiligingsinstell. en Startnummer), Best.opsl. (behalve voor Gebruikersnaam, Bestandsnaam en Wachtwoord), Voorvertoning, Tekst, Onderwerp, Beveiliging, Ontv. Bev., E-mailmethode voor bestanden

Dit gedeelte beschrijft hoe u functies in een programma registreert met de functie kopieerapparaat als voorbeeld.

1Bewerk de instellingen zodat alle functies die u onder een programma wilt registeren, zijn geselecteerd op het scherm [Kopieerapparaat (klassiek)], [Documentserver] of [Scanner (klassiek)].

Wanneer u de documentserver gebruikt, wijzigt u de instellingen op het beginscherm voor het afdrukken van documenten.

2Druk op [Geprogram.].

3Druk op [Geprogram.].

4Druk op het nummer van het programma dat u wilt registreren.

Afbeelding van bedieningspaneel

5Voer de programmanaam in.

6Druk op [OK].

7Druk op [Afsluiten].

Opmerking

  • U kunt tot 40 tekens voor een programmanaam invoeren.

  • Wanneer een bepaald programma als standaard wordt geregistreerd, worden de waarden ervan de standaardinstellingen. Deze waarden worden weergegeven zonder op de toets [Programmeren] te drukken wanneer instellingen worden verwijderd of gereset, en wanneer het apparaat wordt aangezet. Zie De standaardfuncties van het beginscherm wijzigen.

  • Wanneer de papierlade die u in een programma heeft opgegeven leeg is en als er meer dan één papierlade met papier van hetzelfde formaat is, wordt eerst de papierlade geselecteerd die voorrang heeft gekregen bij [Papierladeprioriteit: Kopieerapparaat]. Voor meer informatie, zie Apparaatbeheer.

  • Bestemmingen die zijn geregistreerd in het adresboek van het apparaat kunnen worden geregistreerd onder een programma van de scannermodus.

  • Bestemmingen kunnen worden geregistreerd onder een programma van de scannermodus, maar alleen wanneer [Bestemmingen insluiten] is geselecteerd voor [Programma-instelling voor bestemm.] onder [Scannereigenschappen]. Voor meer informatie over de instelling, zie Algemene instellingen.

  • Mapbestemmingen die beschermingscodes hebben kunnen niet worden geregistreerd onder een ​​programma van de scannermodus.

  • Programma's worden niet verwijderd door het apparaat uit te schakelen of door op [Resetten] te drukken, tenzij het programma is verwijderd of overschreven.

  • Programmanummers met een ernaast betekent dat er al instellingen zijn gemaakt voor het betreffende programma.

  • Programma's kunnen worden geregistreerd in het [Home]-scherm en kunnen eenvoudig opnieuw worden opgeroepen. Voor meer informatie, zie Het [Home]-scherm aanpassen. Sneltoetsen naar programma's opgeslagen in de modus Documentserver kunnen niet worden geregistreerd in het scherm [Home].

Verwante onderwerpen

Voorbeeld van programma's