Koptekst overslaan
 

Energie besparen

Dit apparaat heeft de volgende functies om energie te besparen.

Energiespaarstand

Als u het apparaat na een handeling gedurende een bepaalde periode niet gebruikt, wordt het scherm uitgeschakeld en schakelt het apparaat over naar modus Laag stroomverbruik. Het apparaat verbruikt minder stroom in de modus Laag stroomverbruik.

U kunt de tijdsduur totdat het apparaat overschakelt naar de modus Laag stroomverbruik wijzigen onder [Timer laag stroomverbruik]. Voor meer informatie, zie Apparaatbeheer.

U kunt de apparaatinstellingen voor het activeren van de modus Laag stroomverbruik wijzigen door op de [Energiespaarstand]-knop te drukken. Voor meer informatie, zie Apparaatbeheer.

Voer een van de volgende handelingen uit om de modus Laag stroomverbruik te verlaten:

  • Open de ADF

  • Plaats een origineel in de ADF

  • Druk op de toets [Status controleren]

Slaapstand

Als het apparaat gedurende een bepaalde tijd niet wordt gebruikt of als de toets [Energiespaarstand] ingedrukt wordt, schakelt het over naar de slaapstand om het elektriciteitsverbruik nog verder te verlagen. Voor meer informatie, zie Apparaatbeheer.

U kunt de tijdsduur tot het apparaat overschakelt naar de slaapstand wijzigen bij [Timer slaapstand]. Voor meer informatie, zie Apparaatbeheer.

Om de slaapstand af te sluiten, voert u een van de volgende handelingen uit:

  • Open de ADF

  • Plaats een origineel in de ADF

  • Druk op de toets [Energiespaarstand]

  • Druk op de toets [Status controleren]

Opmerking

  • Wanneer het apparaat in de energiespaarstand staat, is de toets [Energiespaarstand] verlicht. In de slaapstand knippert de toets [Energiespaarstand] langzaam.

  • De energiespaarstandfuncties zullen niet werken in de volgende gevallen:

    • Tijdens de vastgestelde opwarmperiode

    • Wanneer bewerkingen worden geannuleerd tijdens het afdrukken

    • Wanneer er een waarschuwingsbericht wordt weergegeven

    • Wanneer er papier is vastgelopen

    • Wanneer het indicatielampje Inkomende gegevens (Data In) brandt of knippert

    • Tijdens communicatie met externe apparatuur

    • Wanneer de harde schijf bezig is met het uitvoeren van een bewerking

    • Wanneer er een onderhoudsbericht wordt weergegeven

    • Wanneer de ADF, het apparaatpaneel of het ADF-paneel open staan

    • Wanneer het bericht “Toner bijvullen” verschijnt

    • Wanneer toner wordt bijgevuld

    • Wanneer een van de volgende schermen wordt weergegeven:

      • Apparaateigenschappen

      • Teller

      • Informatie

      • Adresboekmanagement

      • Papierlade-instellingen

    • Wanneer het dialoogvenster voor beheer op afstand wordt weergegeven.

    • Wanneer er gegevens worden verwerkt

    • Wanneer een ontvanger wordt opgenomen in de adreslijst

    • Wanneer de testafdruk, de beveiligde afdruk of het opgeslagen afdrukscherm weergegeven wordt

    • Wanneer het scherm verschijnt van een document dat opgeslagen was onder de printerfunctie (het apparaat schakelt in dat geval over naar de energiespaarstand)

    • Wanneer de interne koelventilator draait

    • Wanneer u toegang tot het apparaat wilt krijgen met Web Image Monitor