Koptekst overslaan
 

Papier dat is gescand door de media-ID eenheid als aangepast papier registreren

Papier uit de masterpapierbibliotheek registreren met de media-ID eenheid

1Druk op [Instellingen papierlade] linksboven op het scherm.

2Druk op [Aangepast papier beheren].

3Druk op [Importeren].

4Selecteer [Uit masterpap.biblioth.].

5Druk op [Papieridentificatie].

Afbeelding van bedieningspaneel

6Plaats het papier in de media-ID eenheid en haal het er vervolgens weer uit.

Houd de hoeken van het papier met beide handen vast terwijl u het plaatst.

Houd het papier plat als u het eruit trekt.

Illustratie media-ID eenheid

De lijst met aangepast papier met eigenschappen die vergelijkbaar zijn met die van het gescande papier wordt weergegeven.

7Selecteer het aangepaste papier dat u wilt gebruiken en druk vervolgens op [Import.].

8Druk op [OK].

9Druk op [Afsluiten].

Het geselecteerde aangepaste papier wordt vanuit de Masterpapierbibliotheek geïmporteerd.

10Druk op .

11Druk op het pictogram [Home] () in het midden onderaan het scherm.

Opmerking

  • De lijst die bij stap 6 wordt weergegeven, bevat aangepast papier met eigenschappen die voor 80% of meer overeenkomen.

  • U kunt de instellingen van het geregistreerde aangepaste papier controleren en wijzigen, zoals de instelling voor het papierformaat in het scherm [Aangepast papier beheren]. Voor meer informatie over het wijzigen van aangepast papier, zie Een aangepast papier wijzigen.

Een nieuw aangepast papier registreren met de media-ID eenheid

1Druk op [Instellingen papierlade] linksboven op het scherm.

2Druk op [Aangepast papier beheren].

3Druk op [Nieuwe toevoegen].

Afbeelding van bedieningspaneel

4Druk op [Waarde scannen].

5Plaats het papier in de media-ID eenheid en haal het er vervolgens weer uit.

Houd de hoeken van het papier met beide handen vast terwijl u het plaatst.

Houd het papier plat als u het eruit trekt.

Illustratie media-ID eenheid

6Wijzig indien nodig de instellingen voor het aangepaste papier (zoals naam, formaat en type papier).

7Druk op [Pap. opslaan].

Als u de instellingen voor [Papiergewicht], [Papiertype], [Type gecoat papier], [Papierkleur], [Voorgeperforeerd] of [Structuur] wijzigt en op [Pap. opslaan] drukt, verschijnt er een bericht waarin staat dat [Geavanceerde instellingen] wordt geïnitialiseerd. Om de wijzigingen voor die instellingen toe te passen, selecteert u [Wijzigen]. Als u de wijzigingen wilt annuleren, drukt u op [Niet wijzigen].

8Druk op [Nieuwe toevoegen].

9Selecteer een getal dat als "Niet geprogrammeerd" is aangemerkt.

Opmerking

  • Het aangepaste papier overschrijft het bestaande item als u een bestaand aangepast papiertype selecteert.

10Druk op [Opslaan].

11Druk op [Geprogram.].

12Druk op [Afsluiten].

13Druk op .

14Druk op het pictogram [Home] () in het midden onderaan het scherm.

Opmerking

  • Als u aangepast papier met de media-ID eenheid scant en opslaat, worden de volgende items automatisch opgegeven:

    • Papiergewicht

    • Gecoat papier, maar geen mat papier

  • Voor meer informatie over de instellingen voor aangepast papier, zie Instellingen voor aangepast papier.

  • Neem voor meer informatie over [Geav. inst.] contact op met uw apparaatbeheerder.

De opgeslagen instellingen voor aangepast papier aanpassen met de media-ID eenheid

1Druk op [Instellingen papierlade] linksboven op het scherm.

2Druk op [Aangepast papier beheren].

3Selecteer het aangepaste papier waarvan u de instellingen wilt wijzigen.

Als het papier dat u wilt selecteren niet wordt weergegeven, gebruikt u [Sprng nr rij] of scrolt u door het scherm totdat het gewenste item wordt weergegeven.

4Druk op .

5Druk op [Waarde scannen].

6Plaats het papier in de media-ID eenheid en haal het er vervolgens weer uit.

Houd de hoeken van het papier met beide handen vast terwijl u het plaatst.

Houd het papier plat als u het eruit trekt.

Illustratie media-ID eenheid

7Wijzig de instellingen.

8Druk op [Pap. opslaan].

Als u de instellingen voor [Papiergewicht], [Papiertype], [Type gecoat papier], [Papierkleur], [Voorgeperforeerd] of [Structuur] wijzigt en op [Pap. opslaan] drukt, verschijnt er een bericht waarin staat dat [Geavanceerde instellingen] wordt geïnitialiseerd. Om de wijzigingen voor die instellingen toe te passen, selecteert u [Wijzigen]. Als u de wijzigingen wilt annuleren, drukt u op [Niet wijzigen].

9Druk op [Overschrijven].

10Druk op .

11Druk op het pictogram [Home] () in het midden onderaan het scherm.

Opmerking

  • Voor meer informatie over de instellingen voor aangepast papier, zie Instellingen voor aangepast papier.

  • U kunt geen aangepast papier wijzigen dat is toegewezen aan een papierlade. Om dit te wijzigen, dient u de toewijzing te annuleren.

  • Neem voor meer informatie over [Geav. inst.] contact op met uw apparaatbeheerder.

Een aangepast papier voor een papierlade opgeven met de media-ID eenheid

1Druk op [Instellingen papierlade] linksboven op het scherm.

2Druk op het tabblad [Papierlade].

3Selecteer de lade om de papierinstellingen op te geven.

4Druk op [Papieridentificatie].

5Plaats het papier in de media-ID eenheid en haal het er vervolgens weer uit.

Houd de hoeken van het papier met beide handen vast terwijl u het plaatst.

Houd het papier plat als u het eruit trekt.

Illustratie media-ID eenheid

De lijst met aangepast papier met eigenschappen die vergelijkbaar zijn met die van het gescande papier wordt weergegeven.

6Selecteer het aangepaste papier dat u wilt gebruiken en druk vervolgens op [Toew. aan lade].

7Druk op .

8Druk op het pictogram [Home] () in het midden onderaan het scherm.

Opmerking

  • Als u de instellingen van het aangepaste papier wilt wijzigen, drukt u op [Instel. bewerk.] bij stap 6.