Koptekst overslaan
 

Als u niet kunt afdrukken

Oorzaak

Oplossing

Het apparaat staat uit.

Voor meer informatie over het inschakelen van de stroom, zie Voorbereiding.

De oorzaak wordt weergegeven op het scherm van het bedieningspaneel.

Controleer de foutmelding of de status van de waarschuwing op het bedieningspaneel en onderneem de vereiste actie. Voor meer informatie over oplossingen, zie Weergegeven meldingen als u de printerfunctie gebruikt.

De interfacekabel is niet correct aangesloten.

Voor meer informatie over de wijze waarop de interfacekabels moeten worden aangesloten, zZie Apparaatbeheer.

Er is geen juiste interfacekabel gebruikt.

Het type interfacekabel dat u moet gebruiken, is afhankelijk van de computer die u gebruikt. Zorg dat u de juiste interfacekabel gebruikt. Als de kabel is beschadigd of versleten is, moet u deze vervangen. Voor meer informatie over de interfacekabel, zie Apparaatbeheer.

De interfacekabel is aangesloten nadat de stroom is ingeschakeld.

Sluit de interfacekabel aan voordat de stroom wordt ingeschakeld.

Als het apparaat gebruik maakt van een draadloos LAN, dan kunnen afdrukstoringen ontstaan door een zwak draadloos signaal.

  • Controleer de radiosignaalstatus van het draadloos LAN in [Systeeminstellingen]. Als de signaalkwaliteit onvoldoende is, verplaatst u het apparaat naar een locatie waar geen radiogolven zijn die mogelijk interferentie veroorzaken, of u verwijdert deze objecten die dit veroorzaken.

  • U kunt de signaalstatus alleen controleren als u een draadloos LAN in de infrastructuurmodus gebruikt. Voor meer informatie over de radiosignaalstatus van het draadloos LAN, zie Apparaatbeheer.

Als er een magnetron of draadloos LAN-toegangspunt in de buurt van het apparaat is, kunnen de radiogolven de Bluetooth-communicatie verstoren.

Schakel de magnetron en het wireless LAN-toegangspunt uit en probeer opnieuw af te drukken. Als het afdrukken lukt, verplaatst u de apparaten naar een plaats waar ze niet storen.

Als het apparaat een draadloze LAN-interface(IEEE 802.11b/g/n) gebruikt, kunnen de radiogolven de draadloze communicatie verstoren. Dit probleem kan optreden als een magnetron, draadloze telefoon, machine of een wetenschappelijk of medisch instrument in de buurt van het apparaat hetzelfde frequentiebereik gebruikt.

Schakel andere apparaten of instrumenten uit die hetzelfde frequentiebereik gebruiken, en probeer opnieuw af te drukken. Als het afdrukken lukt, verplaatst u de apparaten naar een plaats waar ze niet storen.

Als het apparaat gebruik maakt van een draadloos LAN, dan zijn de SSID-instellingen onjuist.

Controleer op het display van het apparaat of de SSID juist is ingesteld. Voor meer informatie over de SSID-instelling, zie Apparaatbeheer.

Als het apparaat gebruik maakt van een draadloos LAN, dan kan het MAC-adres van de ontvanger communicatie met het toegangspunt in de weg staan.

  • Controleer de toegangspuntinstellingen als u zich in de infrastructuurmodus bevindt. Afhankelijk van het toegangspunt kan het zijn dat toegang door een MAC-adres beperkt kan zijn.

  • Controleer of er geen verzendproblemen zijn tussen het toegangspunt en clients met een normale verbinding, en tussen het toegangspunt en clients met een draadloze verbinding.

De log-in gebruikersnaam, het log-in wachtwoord of de coderingssleutel voor het stuurprogramma is ongeldig.

Controleer de ingevoerde log-in gebruikersnaam, het log-in wachtwoord of de coderingssleutel voor het stuurprogramma.

Geavanceerde codering is ingesteld tijdens gebruik van de uitgebreide beveiligingsfunctie.

Controleer de instellingen van de uitgebreide beveiligingsfunctie. Voor meer informatie over instellingen voor uitgebreide beveiligingsfuncties, zie de Veiligheidshandleiding.

Er kan een mechanische fout zijn opgetreden.

Neem contact op met uw servicevertegenwoordiger.

De verzendingsmodus is niet correct geconfigureerd bij het gebruik van een draadloze LAN in de ad-hocmodus.

  • Schakel de stroom uit en weer in. Voor meer informatie over het in- en uitschakelen van de stroom, zie Voorbereiding.

  • Wijzig [Communicatiemodus] onder [Systeeminstellingen] in [802.11 Ad hoc modus] en selecteer vervolgens [Uit] voor [Beveiligingsmethode]. Voor informatie over de Communicatiemodus, zie Apparaatbeheer.

Als het indicatielampje Inkomende gegevens niet brandt of knippert nadat het afdrukken is gestart, dan zijn er geen gegevens naar het apparaat verzonden.

  • Wanneer er een kabel wordt gebruikt om de computer rechtstreeks op het apparaat aan te sluiten, controleer dan of de printpoorten correct zijn geconfigureerd.

  • Wanneer er een computer op het netwerk is aangesloten, informeert u bij uw beheerder naar de netwerkverbinding van de computer.

Als het afdrukken niet begint, neem dan contact op met uw servicevertegenwoordiger.