Wanneer een optionele finisher en de perforeereenheid geïnstalleerd zijn, kunnen gaatjes worden geperforeerd in de uitgevoerde afdrukken.
Als u het PCL 6-printerstuurprogramma gebruikt, kunt u Perforeren opgeven in de lijst Perforeren: op het tabblad [Veelgebruikte instellingen] of in het menu [Afwerking] op het tabblad [Uitgebreide Instelling]. Voor meer informatie over afdrukmethoden, zie de Help-functie van het printerstuurprogramma.
![]()
Voor meer informatie over de optionele eenheden die voor deze functie zijn vereist, zie Apparaatbeheer.
Wanneer communicatie in beide richtingen is uitgeschakeld, configureert u de optie-instellingen voor het apparaat dat het printerstuurprogramma gebruikt. Wanneer de opties in het printerstuurprogramma niet juist zijn ingesteld, kunt u geen perforatie-instellingen invoeren, zelfs als er een finisher met nietfunctie is geïnstalleerd. Raadpleeg voor meer informatie "Het configureren van opties of het instellen van papierinstellingen handmatig uitvoeren", Installatiehandleiding van stuurprogramma.
Zorg ervoor dat het papierformaat en de afdrukrichting in het printerstuurprogramma zijn ingesteld wanneer u deze functie gebruikt.
![]()
Voor meer informatie over de papierformaten en -diktes die kunnen worden geperforeerd, zie Specificaties.