In dit gedeelte wordt uitgelegd hoe u verzonden gegevens codeert en hoe u de beheerdersaccount configureert. Als u een betere beveiliging wenst, schakelt u de beveiliging in voordat u het apparaat gaat gebruiken.
Zet het apparaat aan.
Voor meer informatie over het inschakelen van het apparaat, zie de Gebruikershandleiding.
Druk op [Home] (
) onderaan in het midden van het scherm.
Veeg het scherm naar links en druk vervolgens op het pictogram [Gebruikerstools] (
).
Druk op [Apparaateigenschappen].
Druk op [Systeeminstellingen].
Druk op [Interface instell.].
Geef het IPv4-adres op.
Voor de procedure voor het invoeren van het IPv4-adres, zie Het apparaat aansluiten / Systeeminstellingen.
Druk op [Bestand doorzenden] in [Systeeminstellingen].
Druk op [E-mailadres beheerder] en geef het e-mailadres op van de beheerder van dit apparaat.
Creƫer en installeer het apparaatcertificaat via het bedieningspaneel.
Zie Communicatiepaden via een apparaatcertificaat beschermen voor meer informatie over de installatie van het apparaatcertificaat.
Gebruik voor het e-mailadres van het apparaatcertificaat het adres dat is opgegeven in stap 9.
Wijzig de log-in gebruikersnaam en het wachtwoord van de beheerder.
Zie Beheerders registreren en wijzigen voor meer informatie over het opgeven van log-in gebruikersnamen en wachtwoorden van beheerders.
Verbind het apparaat met de algemene netwerkomgeving waar u gebruik van maakt.
![]()
Zie Aanvullende informatie voor betere beveiliging voor het inschakelen van een hoger beveiligingsniveau.