Controleer in [Geavanc. instel.] voor het aangepaste papier dat u gebruikt, de huidige waarde in 1222: [Werkingsmodus tussenruimte pap.overdr.]. Staat dit op [Uit]?
Ja |
Ga naar stap 4. |
Nee |
Ga verder met de volgende stap. |
Stel 1222: [Werkingsmodus tussenruimte pap.overdr.] in op [Uit]
Druk de afbeelding af. Is het probleem opgelost?
Ja |
Klaar! |
Nee |
Ga verder met de volgende stap. |
Meet de lengte van het gebied met de witte stippen met een lineaal (de marge telt niet mee).
Selecteer 1101: [Geavanc. instel.] in [Afbeeldingspositie] voor het aangepaste papier dat u gebruikt. Verplaats de afbeelding dan dichter naar de onderrand in de volgende instelling, afhankelijk van de gemeten lengte.
<Als er witte stippen verschijnen op zijde 1>
[Langs invoer] van [Afbeeldingspositieresultaat: Zijde 1]
<Als er witte stippen verschijnen op zijde 2>
[Langs invoer] van [Afbeeldingspositieresultaat: Zijde 2]
Druk de afbeelding af. Is het probleem opgelost?
Ja |
Klaar! |
Nee |
Ga verder naar de oplossingen in Vagere bovenrand or Wormgaten: bij het gebruik van de heldere toner. |
![]()
Als u de waarde bij [Langs invoer] of [Afbeeldingspositieresultaat: Zijde 1] of [Langs invoer] of [Afbeeldingspositieresultaat: Zijde 2] verhoogt, wordt de afbeelding naar rechts verplaatst (onderrand). De marge van de bovenrand neemt toe en de marge van de onderrand neemt af.