Koptekst overslaan
 

Voor u dit apparaat gebruikt

In dit gedeelte wordt uitgelegd hoe u verzonden gegevens codeert en hoe u de beheerdersaccount configureert. Als u een betere beveiliging wenst, schakelt u de beveiliging in voordat u het apparaat gaat gebruiken.

1Zet het apparaat aan.

Voor meer informatie over het inschakelen van het apparaat, zie de handleiding Snel aan de slag.

2Ga naar het scherm met initiële instellingen.

  • Bij gebruik van het standaardbedieningspaneel:

    1. Druk op de knop [Gebruikersinstellingen].

      Afbeelding van de knop Gebruikersinstellingen

  • Bij gebruik van het Smart Operation Panel:

    1. Druk op [Home] (Schermafbeelding bedieningspaneel) onderaan in het midden van het scherm.

    2. Druk op het pictogram [Gebruikerstools] (Schermafbeelding bedieningspaneel) op het scherm [Home].

    3. Druk op [Apparaateigenschappen].

3Druk op [Systeeminstellingen].

4Druk op [Interface instellingen].

5Geef het IPv4-adres op.

Voor de procedure voor het invoeren van het IPv4-adres, zie Het apparaat aansluiten / Systeeminstellingen.

6Druk op [Bestand doorzenden] in [Systeeminstellingen].

7Druk op [E-mailadres beheerder] en geef het e-mailadres op van de beheerder van dit apparaat.

8Creëer en installeer het apparaatcertificaat via het bedieningspaneel.

Voor meer informatie over de installatie van het apparaatcertificaat, zie Communicatiepaden via een apparaatcertificaat beschermen.

Gebruik voor het e-mailadres van het apparaatcertificaat het adres dat is opgegeven in stap 7.

9Wijzig de log-in gebruikersnaam en het wachtwoord van de beheerder.

Voor meer informatie over het opgeven van log-in gebruikersnamen en wachtwoorden van beheerders, zie Beheerders registreren en wijzigen.

10Verbind het apparaat met de algemene netwerkomgeving waar u gebruik van maakt.

Opmerking