Koptekst overslaan
 

Het papiertype en -gewicht handmatig opgeven

Belangrijk

  • Selecteer altijd de instellingen die bij het papier passen. Als het papier en de instellingen niet overeenkomen, kan het papier vastlopen.

  • Wanneer de instelling voor de [Papierkleur] niet juist is gespecificeerd, kan het papier vastlopen of kan een afbeelding op de verkeerde positie worden afgedrukt.

1Druk op de toets [Instell. papierlade].

Afbeelding van knop Papierinstelling

2Druk op [Aangepast papier bewerken].

3Selecteer een nummer dat [SterretjeNiet geprog.] is.

Druk op [Pijl-omhoogVorige] of [Pijl-omlaagVolg.] om door de lijst te scrollen.

Afbeelding van bedieningspaneel

4Druk op [Wijzigen] voor [Papiernaam].

5Voer de naam van het papier in en druk vervolgens op [OK].

6Druk op [Wijzigen] voor [Papierformaat].

7Selecteer een papierformaat en druk vervolgens op [OK].

8Druk op [Wijzigen] voor [Pap.gewicht].

9Geef het papiergewicht op en druk vervolgens op [OK].

Druk op [Wijzigen] wanneer u het papiergewicht heeft gewijzigd.

10Druk op [Wijzigen] voor [Papiertype].

11Geef het papiertype op en druk vervolgens op [OK].

Druk op [Wijzigen] wanneer u het papiertype heeft gewijzigd.

12Specificeer [Tpe gecoat papier], [Papierkleur], [Voorgeperforeerd of niet], [Duplex toepassen] en [Autopapierselec. toepassen], aan de hand van de eigenschappen van het papier.

Wanneer u [Type gecoat papier], [Papierkleur] of [Voorgeperforeerd of niet] wijzigt en [OK] drukt, verschijnt een bericht om aan te geven dat [Geav. inst.] zullen worden geïnitialiseerd. Om de wijzigingen voor die instelligen toe te passen, selecteert u [Wijzigen]. Als u de wijzigingen wilt annuleren, drukt u op [Niet wijzigen].

13Druk op [OK].

14Druk op [Afsluiten].

15Druk op de toets [Instell. papierlade].

U kunt het scherm [Instell. papierlade] ook sluiten door op [Afsluiten] te drukken.

Opmerking

  • Als u glanzend papier gebruikt, selecteer dan [Glanzend] voor [Type gecoat papier]. Als u mat papier gebruikt (waaronder zijdepapier, dof en satijnen papier), selecteer dan [Mat] voor [Papiertype].

  • Wanneer u gekleurd papier gebruikt dat niet onder de toetsen voorkomt, selecteert u uit het onderstaande een geschikte instelling, afhankelijk van de kleurintensiteit van het papier:

    • Normaal papier: wit papier

    • Gekleurd papier 1: Lichtgekleurd papier

    • Gekleurd papier 2: Donkergekleurd papier

  • Voor meer informatie over aangepaste papierinstellingen, zie Instellingen voor aangepast papier.

  • Neem voor meer informatie over [Geav. inst.] contact op met uw apparaatbeheerder.