Als u beheerdersverificatie wilt opgeven, stelt u "Beheerdersverificatiebeheer" in op [Aan]. Indien deze instelling is ingeschakeld, kunnen beheerders alleen de instellingen configureren die aan hen zijn toegewezen.
Gebruik de standaard log-in gebruikersnaam en het standaard wachtwoord wanneer u als beheerder wilt inloggen.
Voor informatie over het in- en uitloggen met beheerdersverificatie, zie Inlogmethode voor beheerder en Uitlogmethode voor beheerder.
Als u "Beheerdersverificatie management" heeft ingeschakeld, moet u de log-in gebruikersnaam en het wachtwoord van de beheerder niet vergeten. Wanneer u een log-in gebruikersnaam of wachtwoord van de beheerder vergeet, moet een nieuw wachtwoord door de supervisor worden aangemaakt. Voor meer informatie over bevoegdheden van de supervisor, zie Supervisor.
Druk op [Home] (
) onderaan in het midden van het scherm.
Veeg het scherm naar links en druk vervolgens op het pictogram [Gebruikerstools] (
).
Druk op [Apparaateigenschappen].
Druk op [Systeeminstellingen].
Druk op [Beheerderstoepassingen].
Druk op [
Volg.].
Druk op [Beheerdersverificatie management].
Druk op de toets [Gebruikersmanagement], [Apparaat management], [Netwerk management] of [Bestandsmanagement] om te selecteren welke instellingen u wilt beheren.
Stel "Beheerderverif." in op [Aan].
"Beschikbare instellingen" wordt getoond.
Selecteer bij "Beschikbare instellingen" de instellingen die u wilt beheren.
De geselecteerde instellingen zijn nu niet beschikbaar voor gebruikers.
De beschikbare instellingen zijn afhankelijk van het soort beheerder.
Als u beheerdersverificatie voor meerdere categorieën wilt opgeven, herhaalt u stap 8 t/m 10.
Druk op [OK].
Druk rechtsboven in het scherm op [Gebruikersinstellingen] (
).
Druk op [Home] (
) onderaan in het midden van het scherm.