Voordat u de printer configureert, dient u na te gaan of de beheerdersverificatie correct is geconfigureerd onder "Beheerdersverificatie management".
Log in als de apparaatbeheerder via Web Image Monitor.
Ga naar [Apparaatbeheer] en klik vervolgens op [Configuratie].
Klik op [Gebruikersverificatiebeheer] onder "Apparaatinstellingen".
Selecteer [Basisverificatie] in de lijst "Gebruikersverificatiebeheer".
Selecteer het "Verif. afdruktaak"-niveau.
Voor meer informatie over de niveaus van printertaakverificatie, zie Printertaakverificatie.
Als u [Compleet] of [Eenvoudig (Alle)] selecteert, ga dan door naar stap 7.
Als u [Eenvoudig (Beperking)] selecteert, ga dan door naar stap 6.
Geef het bereik op waarbinnen [Eenvoudig (beperking)] moet worden toegepast op "Taakverificatie printer".
U kunt het bereik van het IP-adres opgeven waarbinnen deze instelling moet worden toegepast. Ook kunt u hier opgeven of de instelling moet worden toegepast op de parallelle interfaces en de USB-interfaces.
Selecteer bij "Beschikbare functies" de printerfuncties die u wilt toestaan.
Klik op [OK].
Log uit.