In deze paragraaf wordt beschreven hoe u doorsturen instelt wanneer u een speciale afzender registreert.
U kunt de fax-, IP-fax-, internetfax-, e-mail- of mapbestemming als doorstuurbestemming opgeven.
Voor iedere speciale afzender kan één doorzendbestemming worden geregistreerd. Als u twee of meer doorzendbestemmingen wilt registreren, dan moet u groepsbestemmingen gebruiken. Zie Maximumwaarden voor het maximumaantal bestemmingen dat u kunt registreren in een groep.
Voor meer informatie over de doorstuurfunctie, zie Ontvangen documenten doorsturen.
Druk op [Doorzenden per afzender].
Selecteer [Aan] of [Uit].
Als u [Uit] selecteert, gaat u verder met stap 6.
Geef een eindontvanger op uit de lijst met bestemmingen en druk vervolgens op [OK].
Druk op [Fax], [Internet fax], [E-mail] of [Map] om het type verzending te veranderen.
Als u een internetfax- of e-mailadres als doorstuurbestemming opgeeft, configureert u de instellingen in [Beveiliging], indien nodig.
Om e-mailberichten te coderen, drukt u op [Codering].
Om een handtekening toe te voegen aan een e-mailbericht, drukt u op [Handtekening].
Als u de instellingen hebt geconfigureerd, drukt u op [OK].
Als u een doorstuurteken op het doorgestuurde document wilt afdrukken, controleert u of [Afdrukdoorstuurteken] is ingeschakeld.
Druk op [OK].
Als u [Gelijk aan basisinstell.] selecteert, resulteert dit in dezelfde instelling als die is gemaakt voor [Doorsturen] van [Bestandsontvangstinstellingen] onder [Ontvangstinstellingen].
Voor meer informatie over de instelling [Beveiliging], zie Codering en handtekeningen voor internetfaxen en e-mails.