Druk op de knop [Papierinstelling].

Druk op [Aangepast papier bewerken].
Druk op [Herroepen uit papierbibliotheek].
Druk op [Autom. identif. vn pap.type].

Plaats het papier in de media-ID eenheid en haal het er vervolgens weer uit.
Houd de hoeken van het papier met beide handen vast terwijl u het plaatst.
Houd het papier plat als u het eruit trekt.

De lijst met aangepast papier met eigenschappen die vergelijkbaar zijn met die van het gescande papier wordt weergegeven.
Selecteer het aangepaste papier dat u wilt gebruiken en druk vervolgens op [OK].
Druk op [Ja].
Druk twee keer op [Afsluit.].
Druk op de knop [Papierinstelling].
U kunt het scherm [Lade Papierinstellingen] ook sluiten door op [Afsluiten] te drukken.
![]()
De lijst die bij stap 5 wordt weergegeven, bevat aangepast papier met eigenschappen die voor 80% of meer overeenkomen.
U kunt de instellingen van de geregistreerde aangepaste papiersoort controleren en wijzigen, zoals de instelling voor het papierformaat in het scherm [Aangepast papier bewerken]. Voor meer informatie over het wijzigen van aangepast papier, zie Een aangepast papier wijzigen.