Koptekst overslaan
 

Het [Fax]-scherm

Genummerde afbeelding van het scherm van het bedieningspaneel

  1. Fax, Internetfax, E-mail en Map

    Druk op een tabblad om het type verzending te veranderen tussen het scherm [Fax], [Internetfax], [E-mail] en [Map].

    • Wanneer Illustratie van scherm bedieningspaneel (Fax) is geselecteerd, kunt u faxnummers of IP-Fax-bestemmingen opgeven.

    • Wanneer Illustratie van scherm bedieningspaneel (Internet fax) is geselecteerd, kunt u Internetfaxbestemmingen opgeven.

    • Wanneer Schermafbeelding Bedieningspaneel (E-mail) is geselecteerd, kunt u e-mailbestemmingen opgeven.

    • Wanneer Illustratie van scherm bedieningspaneel (Map) is geselecteerd, kunt u de mapbestemmingen opgeven.

  2. Gebruiksstatus en meldingen

    Geeft de apparaatstatus en meldingen weer.

  3. Ingevoerd nummer

    Geeft het ingevoerde nummer van een bestemming weer.

  4. [Dir.kz.]

    Druk hierop om de functie direct kiezen te gebruiken.

  5. [Dir. TX]

    Schakelt de verzendmodus naar de Directe verzending.

    Als [Dir. TX] niet gemarkeerd is, bevindt het apparaat zich in de Geheugenverzendingsmodus. Zie Faxen voor meer informatie over Geheugenverzending en Directe verzending.

  6. [Contr.]

    Hiermee kunt u de verzendinstellingen bevestigen.

  7. Geheugen

    Geeft het percentage vrije geheugenruimte weer.

  8. [Comm.status/afdr.]

    Druk hierop om uiteenlopende informatie over communicatie weer te geven.

    Zie Faxen voor meer informatie over het bevestigen van informatie.

  9. Snelbedieningstoetsen

    Hiermee worden snelbedieningstoetsen weergegeven voor veelgebruikte functies. [Stat TX-best] en [Stat RX-best] zijn vooraf ingesteld.

    Zie Faxen voor meer informatie over Snelbedieningstoets.

  10. [Verzend instellingen]

    Hiermee kunt u verschillende instellingen voor het scannen en verzenden van originelen opgeven. Voor meer informatie over deze eigenschappen, raadpleeg de handleiding Faxen.

  11. [Historie handm. inv.].

    Druk op deze toets om bestemmingen te selecteren die onlangs zijn opgegeven met behulp van [Handm. inv.]. Indien er meerdere recente bestemmingen zijn, druk dan op [Pijl-omhoog] of [Pijl-omlaag] om ze te bekijken.

  12. [Handm. inv.]

    Druk op deze toets om bestemmingen op te geven die niet in het adresboek zijn geregistreerd en geef vervolgens de e-mailadressen op.

  13. [Selecteer bestemming uit adresboek]

    Druk hierop om de bestemmingslijst geregistreerd in het apparaat weer te geven. Druk op [Pijl-omhoog] of [Pijl-omlaag] als niet alle bestemmingen kunnen worden weergegeven zodat u het scherm kunt wisselen.

    Het symbool (illustratie bedieningspaneel)/>) verwijst naar een groepbestemming.

  14. Opmerkingenveld

    Geeft de naam en het faxnummer weer van de bestemming en het formaat van de gegevens die verzonden worden.

Opmerking

  • Het menu Faxeigenschappen bevat een instelling voor gebruikersparameters (schakelaar 17, bit 3) waarmee u het apparaat kunt configureren zodat het terugkeert naar de stand-bymodus wanneer het scannen van een origineel is voltooid (zie Faxen).

  • Als de volgende opties op [Aan] zijn ingesteld in het menu Faxeigenschappen, worden de tabbladen voor het verzendingstype weergegeven. Zie Faxen voor meer informatie over deze instellingen.

    • Illustratie scherm bedieningspaneel (Internetfax): als [Instelling internetfax] is ingesteld op [Aan].

    • Illustratie scherm bedieningspaneel (E-mail): als [E-mailinstelling] is ingesteld op [Aan].

    • Illustratie scherm bedieningspaneel (Map): als [Mapinstelling] is ingesteld op [Aan].

  • Informatie over documenten die verzonden zijn met behulp van de faxfunctie kan niet gecontroleerd worden op het [Taakhistorie]-scherm. Gebruik [Comm.status/afdr.].