Als een hostnaam is gedefinieerd, kunt u een apparaat opgeven met een hostnaam in plaats van een IP-adres. De hostnamen zijn afhakelijk van de netwerkomgeving.
Bij gebruik van DNS
Gebruik de hostnaam die is vastgelegd in het gegevensbestand op de DNS-server.
Wanneer u het IP-adres instelt van een apparaat dat DHCP gebruikt
Gebruik de apparaatnaam op de configuratiepagina als de hostnaam.
In andere gevallen
Voeg het IP-adres en de hostnaam van het netwerkapparaat toe aan het bestand met hostnamen op de computer die u voor het afdrukken gebruikt. De methode voor het toevoegen is afhankelijk van het besturingssysteem.
Open bijvoorbeeld het bestand met hostnamen in een tekstverwerkingsprogramma.
Op computers met Windows bevinden de hostbestanden zich in de volgende map:
\WINDOWS\SYSTEM32\DRIVERS\ETC\HOSTS
Voeg een IPv4- of IPv6-adres en een hostnaam toe aan het bestand met hostnamen, in de volgende indeling:
192.168.15.16 host # NP
"192.168.15.16" is het IPv4-adres, "host" is de hostnaam van het apparaat en "#NP" wordt vervangen door opmerkingen. Voeg een spatie of tab toe tussen respectievelijk "192.168.15.16" en "host" en tussen "host" en "#NP", waarbij u één regel gebruikt voor dit formaat.
2001:DB::100 host # NP
"2001:DB::100" is het IPv6-adres, "host" is de hostnaam van het apparaat en "#NP" wordt vervangen door opmerkingen. Voeg een spatie of tab toe tussen respectievelijk "2001:DB::100" en "host" en tussen "host" en "#NP", waarbij u één regel gebruikt voor dit formaat.
Sla het bestand op.
![]()
Als u een hostnaam gebruikt onder Windows Server 2003/2003 R2/2008/2008 R2/2012/2012 R2 met IPv6-protocol, voert u een hostnaamresolutie uit met een externe DNS-server. Het hostbestand kan niet worden gebruikt.