Koptekst overslaan
 

Aansluiten op de interface

In dit gedeelte wordt uitgelegd hoe u de interface van het apparaat kunt identificeren en hoe u het apparaat kunt aansluiten volgens de netwerkomgeving.

VOORZICHTIG


  • Om RF-interferentie te voorkomen, moet er een netwerk-interfacekabel met een ferrietkern gebruikt worden.

Afbeelding voor het aansluiten op de interfaces (illustratie met nummers en benoemingen)

  1. USB-hostinterface

    Poort voor het aansluiten van een USB-interfacekabel of USB-interfaceapparaat

    Gebruik deze interface om het apparaat aan een kaartverificatieapparaat, extern toetsenbord of Bluetooth te verbinden.

  2. USB 2.0 [Type B]-poort

    Poort om de USB 2.0 [type B]-interfacekabel op aan te sluiten.

    Met deze interface kunt u met het apparaat afdrukken via de USB-verbinding.

  3. Gigabit ethernet-poort

    Poort voor het aansluiten van de 1000BASE-T, 100BASE-TX- of 10BASE-T-kabel

    Gebruik deze interface om het apparaat op een netwerk aan te sluiten.

    Als u een ethernet-interfacekabel gebruikt die 1000BASE-T ondersteunt, stelt u [Ethernet snelheid] op [Autom. select: 1Gbps inschak] in [Interface instellingen] in [Systeeminstellingen] in.

  4. Sleuf B

    Installeeer de optionele draadloze LAN-interface-eenheid hier.

    De draadloze LAN-interface-eenheid is nodig als u dit apparaat op een draadloze LAN wilt aansluiten. Indien deze eenheid is geïnstalleerd in sleuf B, kunt u het apparaat aansluiten op een IEEE 802.11 a/b/g/n wireless LAN.

Opmerking

  • U kunt de Ethernet-poort en draadloze LAN-interface-eenheid niet tegelijkertijd gebruiken. Als de optionele draadloze LAN-interface-eenheid is geïnstalleerd, moet u onder [Interface-instellingen] bij [Systeeminstellingen] het [LAN-type] instellen op [Draadloos LAN].

  • De Bluetooth-interface-eenheid en de draadloze LAN-interface-eenheid kunnen niet tegelijkertijd worden gebruikt.