![]()
|
![]()
Zorg dat u voor het bedrukken van enveloppen de hendels van de fuseereenheid achter de achterklep laat zakken om te voorkomen dat de enveloppen verkreukeld naar buiten komen. Zet de hendels ook weer terug in hun oorspronkelijke positie na het afdrukken (omhoog). Als de hendels omlaag blijven, kan dit problemen veroorzaken met de adrukkwaliteit op ander papier dan enveloppen.
Vermijd het gebruik van zelfklevende enveloppen. Deze kunnen storingen aan het apparaat veroorzaken.
Controleer voordat u de enveloppen plaatst of er geen lucht in zit.
Enveloppen waarvan de flappen zijn geopend, moeten met de flappen open worden afgedrukt. Enveloppen waarvan de flappen dicht zijn, moeten met de flappen dicht worden afgedrukt.
Plaats alleen enveloppen van hetzelfde formaat en soort.
Strijk de voorste randen (de randen die het apparaat ingaan) van de enveloppen met een potlood of liniaal glad voordat u de enveloppen laadt.
Sommige envelopsoorten kunnen vastlopen of rimpelen, en kan de afdruk erop slecht zijn.
De afdrukkwaliteit van enveloppen kan onregelmatig zijn als delen van de enveloppen verschillende diktes hebben. Druk een of twee enveloppen af om de afdrukkwaliteit te controleren.
In een warme en vochtige omgeving kunnen enveloppen verkreukeld of onjuist bedrukt uit de printer komen.
Geef, nadat u enveloppen in de lade hebt geplaatst, de papiersoort op via het bedieningspaneel om afdrukproblemen te vermijden. Dit apparaat herkent niet automatisch het papierformaat.
Open de handinvoer.

Schuif de zijgeleiders naar buiten, plaats de enveloppen met de afdrukzijde naar boven en druk ze aan totdat ze niet verder kunnen.
Enveloppen waarvan de flappen zijn geopend, moeten met de flappen open worden afgedrukt. Enveloppen waarvan de flappen dicht zijn, moeten met de flappen dicht worden afgedrukt. Zorg er voor het plaatsen van enveloppen voor dat ze zo plat mogelijk zijn.

Pas de zijgeleiders aan de breedte van de envelop aan.

Open de klep aan de achterzijde.

Doe voor het afdrukken op enveloppen de hendels aan beide zijden omlaag richting de positie die is aangegeven met een envelopsymbool.

Zet de hendels weer terug in hun oorspronkelijke positie na het afdrukken (omhoog).
Sluit de achterklep.

![]()
Geef, nadat u enveloppen in de lade hebt geplaatst, de papiersoort op via het bedieningspaneel. Geef ook vóór het afdrukken de desbetreffende papierinstelling in het printerstuurprogramma op.
Zorg dat u de enveloppen zo plaatst dat de flappen aan de linkerkant zitten. Als u dit niet doet, raken de enveloppen gekreukeld.
Als enveloppen tijdens het afdrukken verkreukelen, plaatst u de enveloppen in omgekeerde richting en draait u het afdrukobject 180 graden met behulp van het printerstuurprogramma voordat u afdrukt. Zie de helpfunctie van het printerstuurprogramma voor verdere informatie.
![]()
Voor meer informatie over ondersteunde papiertypen, zie Papier en andere media
.
Voor meer informatie over het opgeven van het papiertype en -formaat, zie Papiersoort en papierformaat opgeven
.