Deze sectie beschrijft hoe u een ethernetkabel op de ethernetinterface kunt aansluiten.
![]()
|
![]()
Als de hoofdstroomschakelaar ingeschakeld is, schakel deze dan uit.
Gebruik de volgende ethernetkabels.
Unshielded Twisted Pair-kabel (UTP) of Shielded Twisted Pair-kabel (STP) en Categorie type 5 of hoger
Bevestig de ferrietkern die bij het apparaat wordt geleverd aan het uiteinde van de ethernet-interfacekabel.

Zorg ervoor dat de hoofdstroomschakelaar van het apparaat uit staat.
Sluit de ethernet-interfacekabel aan op de 10BASE-T/100BASE-TX-poort.

Sluit het andere uiteinde van de ethernet-interfacekabel aan op een aansluitapparaat van het netwerk, bijvoorbeeld een hub.
Schakel de hoofdschakelaar van het apparaat in.

Indicatielampje (oranje)
Wanneer 10BASE-T of 100BASE-TX actief zijn, knippert het LED-lampje en is deze oranje. Wanneer het apparaat niet is verbonden met het netwerk, is het lampje uit.
Indicatielampje (groen)
Wanneer 10BASE-TX of 100BASE-TX in gebruik is, brandt het LED-lampje en is deze groen van kleur. Wanneer het apparaat niet is verbonden met het netwerk, is het lampje uit.
![]()
Gebruik een ethernet-interfacekabel die "Ethernet snelheid" ondersteunt. Als u [Autom. selecteren] selecteert voor "Ethernet snelheid", dient u een ethernet-interfacekabel te gebruiken die 100BASE-TX ondersteunt.
Voor meer informatie over het inschakelen van de hoofdschakelaar, raadpleegt u de handleiding Aan de slag.
Voor meer informatie over het installeren van het stuurprogramma van de printer raadpleegt u de handleiding Stuurprogramma installeren.