Geef instellingen op voor apparaatconfiguratie.
Selecteer [Configuratiescherm] in het menu [Start]. Vervolgens selecteert u [Printers en andere hardware] en [Printers en faxapparaten].
In Windows XP Professional of Windows Server 2003/2003 R2 selecteert u [Printers en faxapparaten] in het menu [Start].
In Windows Vista of Windows Server 2008 selecteert u [Configuratiescherm] in het menu [Start]. Selecteer [Hardware en geluiden] en vervolgens [Printers].
Onder Windows 7 of Windows Server 2008 R2 selecteert u [Apparaten en printers] in het [Start]-menu.
Selecteer dit om [LAN-Fax M14] te markeren en klik vervolgens op [Eigenschappen] in het menu [Bestand].
In Windows 7 of Windows Server 2008 R2 klikt u met de rechtermuisknop op [LAN-Fax M14] en vervolgens op [Printereigenschappen].
Klik op het tabblad [Accessoires] en voer de instellingen in voor de [Harde schijf].
Vink de selectievakjes voor [Harde schijf] aan.
Klik op [Toepassen].
Klik op [OK].
Tabblad [Accessoires]
Op het tabblad [Accesoires] staan de volgende items:
Verbieden van handmatige invoer bestemming
Vink deze optie aan om het direct opgeven van bestemmingen te verbieden.
E-mail inschakelen
Selecteer deze optie als u internetfax gebruikt met de LAN-faxfunctie.
IP-fax
Selecteer deze optie als u IP-fax gebruikt.
Nadat u deze optie heeft geselecteerd, selecteert u een protocol door op de juiste radioknop te klikken.
![]()
Wanneer de configuratie van het apparaat niet volgens de aanwijzingen gebeurd, werken de LAN-faxfuncties mogelijk niet goed.
Indien dit apparaat aangesloten wordt op een netwerk en SmartDeviceMonitor for Client is geïnstalleerd op uw computer, dan zal de apparaatconfiguratie automatisch uitgevoerd worden. Indien de instellingen niet overeenkomen met de apparaatconfiguratie, klik dan op [Laden vanuit apparaat].