Open het scherm Geavanc. Eigenschapinstell..
Het scherm Geavanc. Eigenschapinstell. verschijnt en er wordt een lijst met de geïnstalleerde geavanceerde eigenschappen weergegeven.
Druk op de geavanceerde eigenschappen die u wilt opstarten, te kiezen uit de eigenschappen met "Status" "Stoppen", "Onderbreken" of "Eindigen".

Afhankelijk van het type en de status van de geavanceerde eigenschappen waar u op drukt, reageert het apparaat als volgt:
Geavanceerde eigenschappen van Type-J*1
Als "Onderbreken" wordt weergegeven:
De markering van de geavanceerde eigenschappen verdwijnt en hun "Status" verandert in "Stoppen".
Als u nogmaals op de geavanceerde eigenschappen drukt, worden ze gemarkeerd en verandert hun "Status" in "Start-up". De geavanceerde eigenschappen worden opgestart en worden bruikbaar.
Als "Stoppen" wordt weergegeven:
De geavanceerde eigenschappen worden gemarkeerd en hun "Status" verandert in "Start-up". De geavanceerde eigenschappen worden opgestart en worden bruikbaar.
Geavanceerde eigenschappen van Type-C*2
Als "Eindigen" wordt weergegeven:
De geavanceerde eigenschappen worden gemarkeerd en hun "Status" verandert in "Start-up". De geavanceerde eigenschappen worden opgestart en worden bruikbaar.
Als "Stoppen" wordt weergegeven:
De geavanceerde eigenschappen worden gemarkeerd en hun "Status" verandert in "Wachten".
Nadat u het apparaat opnieuw opstart, verandert hun "Status" in "Start-up". De geavanceerde eigenschappen worden opgestart en worden bruikbaar.
Als u het apparaat niet opnieuw opstart en opnieuw op dezelfde gemarkeerde geavanceerde eigenschap drukt, verandert de "Status" opnieuw in "Stoppen".
*1 Embedded Software Architecture-applicatie (Java-versie)
*2 Embedded Software Architecture-applicatie (C-versie)
Druk op [Afsluit.].
![]()
Als "Wachten" wordt weergegeven, verandert hun "Status" in "Start-up" nadat u het apparaat opnieuw opstart. De geavanceerde eigenschappen worden opgestart en worden bruikbaar.