In dit onderdeel wordt beschreven hoe u de verzendinstellingen kunt configureren in de eigenschappen van het LAN-faxstuurprogramma.
Eigenschappen moeten voor elke toepassing apart worden ingesteld.
Klik in het menu [Bestand] op [Afdrukken...].
Selecteer het LAN-faxstuurprogramma als de printer en klik dan op een knop als [Geavanceerde opties] of [Eigenschappen] om de eigenschappen van het printerstuurprogramma te openen.
Het dialoogvenster met eigenschappen van het LAN-faxstuurprogramma wordt weergegeven.
Klik op het tabblad [Setup].
Configureer de instellingen indien nodig en klik op [OK].
![]()
Voor meer informatie over instellingen, zie pagina 193. Instellingen die u kunt configureren in de eigenschappen van het LAN-faxstuurprogramma
.