![]() ![]() | ![]() | ||
Volg de onderstaande procedure om het apparaat in te stellen met behulp van het bedieningspaneel als u enveloppen in de handinvoer plaatst.
![]()
De volgende procedures zijn niet vereist als u [Driver/Opdracht] kiest uit [Prioriteit Handinvoer] in [Systeem] voor [Printereigenschappen] (zie "Printereigenschappen"). In dat geval moet u het papier formaat instellen d.m.v. het printerstuurprogramma.
Als u [Apparaatinstellingen] kiest uit [Prioriteit Handinvoer] in [Systeem] van [Printereigenschappen] (zie "Printereigenschappen"), dan krijgen de instellingen die gemaakt zijn met behulp van het bedieningspaneel prioriteit boven de instellingen van het printerstuurprogramma.
Als het printerstuurprogramma niet wordt gebruikt, kiest u [Apparaatinstinstellingen] uit [Prioriteit Handinvoer] in [Systeem] van [Printereigenschappen] (zie "Printereigenschappen"). Stel het papierformaat in met behulp van het bedieningspaneel.
Er kunnen papierstoringen optreden bij gebruik van enveloppen (1) - (3), afhankelijk van de lengte en de vorm van de omslag.
Soorten enveloppen |
Ondersteund / Niet ondersteund |
|---|---|
|
Ondersteund |
|
Ondersteund |
|
Ondersteund |
U kunt maximaal 10 enveloppen (72 - 90 g/m2) tegelijkertijd in de handinvoer laden, zonder ze samen te drukken. Controleer of de enveloppen niet vochtig zijn en dat de bovenkant van de stapel niet uitsteekt boven de limietmarkering op de zijwand.
Zorg dat u bij het plaatsen van enveloppen de omslag openplooit en de enveloppen tegengesteld aan de afdrukrichting plaatst.
Plaats enveloppen van het type (4) (162
114 mm / C6) (6,38 "
4,49 inch / C6) met de omslag naar beneden en zorg dat de vouw van de omslag tegen de zijgeleider ligt.

Afhankelijk van het enveloptype geeft u een geschikte beeldrotatie aan met behulp van het printerstuurprogramma. Voor enveloppen van het type (1) - (4) is de rotatie 180 graden.
Controleer voordat u de enveloppen plaatst of er geen lucht in zit.
Voor een betere afdrukkwaliteit moet u de afdrukmarges links, rechts, boven en onder instellen op minimaal 15 mm (0,6 inch).
U kunt enveloppen niet duplex afdrukken.
Plaats alleen enveloppen van hetzelfde formaat en soort.
Voordat u enveloppen plaatst, moet u de voorste rand (de zijde die het apparaat ingaan) afplatten door er met een potlood of liniaal op de drukken.
Controleer, voordat u enveloppen plaatst, of ze rechthoekig van vorm zijn.
Open de handinvoer en voer de enveloppen met de zijde waarop u wilt afdrukken naar beneden in totdat u een piepsignaal hoort.

Druk op de [Gebruikersinstellingen/Teller]-toets op het bedieningspaneel.

Druk op de [
]- of [
]-toets om [Systeeminstellingen] te selecteren en druk dan op de [OK]-toets.

Druk op de [
]- of [
]-toets om [Papierlade-instellingen] te selecteren en druk dan op de [OK]-toets.

Druk op de [
]- of [
]-toets om [Pag.form.Printer Handinv.] te selecteren en druk dan op de [OK]-toets.

Druk op de [
]-, [
]-, [
]- of [
]-toets om [Aangepast formaat] te selecteren en druk dan op de [OK]-toets.

Druk op de [
]- of [
]-toets om de horizontale waarde in te voeren en druk dan op de [OK]-toets.


Druk op de [
]- of [
]-toets om de verticale waarde in te voeren en druk dan op de [OK]-toets.


Druk op de [
]- of [
]-toets om [Pap.soort:Handinvoer] te selecteren en druk dan op de [OK]-toets.

Druk op de [
]- of [
]-toets om [Dik papier] te selecteren en druk dan op de [OK]-toets.

Druk op de [Gebruikersinstellingen/Teller]-toets om terug te keren naar het beginscherm.
![]()
Als u het horizontale formaat invoert voor enveloppen, moet dit inclusief de uitgevouwen flap zijn.

Verticaal formaat
Horizontaal formaat
Voor meer informatie over enveloppen, zie Over dit apparaat.