![]() ![]() | ![]() | ||
Gebruik het commando “wiconfig” om instellingen in te voeren voor IEEE 802.11.
Instellingen bekijken
msh> wiconfig
IEEE 802.11-instellingen bekijken
msh> wiconfig cardinfo
Als IEEE 802.11 niet corect werkt, wordt de informatie ervan niet weergegeven.
Configuratie
msh> wiconfig “parameter”
Parameter |
Geconfigureerde waarde |
|---|---|
mode {ap|802.11adhoc} |
U kunt de infrastructuurmodus (ap) of de 802.11 Ad hoc modus (802.11adhoc) instellen. De infrastructuurmodus is de standaardwaarde. |
ssid “ID-waarde” |
U kunt een SSID opgeven in de infrastructuurmodus. Toegestane tekens in de SSID-tekenreeks zijn ASCII 0x20-0x7e (32 bytes). Als u geen tekenreeks opgeeft, zal het apparaat verbinding maken met het dichtstbijzijnde toegangspunt. De standaardwaarde voor de SSID is blanco. |
channel frequency “nummer van het kanaal” |
In de 802.11 ad hoc mode kunt u een kanaal tussen 1 en 14, of 36, 40, 44 of 48 selecteren. Zorg ervoor dat u hetzelfde kanaal instelt voor alle poorten waar gegevens worden verzonden en ontvangen. De standaardwaarde is "11". |
key “sleutelwaarde” val [1|2|3|4] |
U kunt de WEP-sleutel opgeven wanneer u in hexadecimale waarden invoert. Bij een 64-bits WEP, kunt u 10-cijferige hexadecimalen gebruiken. Bij een 128-bits WEP, kunt u 26-cijferige hexadecimalen gebruiken. U kunt maximaal vier WEP-sleutels registreren. Voer het te registreren cijfer in met “val”. Wanneer WEP wordt opgegeven per key, wordt de WEP opgegeven per key phrase overschreven. Om deze functie te gebruiken, stelt u hetzelfde key-nummer en dezelfde WEP-sleutel in voor alle poorten die gegevens naar elkaar versturen. Zet “0x” op de voorzijde van de WEP-sleutel. U kunt de cijfers weglaten met “val”. Het sleutelnummer wordt ingesteld op 1 als de nummers worden weggelaten. De standaardwaarde is blanco. |
keyphrase “woordgroep” val [1|2|3|4] |
U kunt de WEP-sleutel opgeven wanneer u in ASCII invoert. Bij een 64-bits WEP, kunt u 5-cijferige hexadecimalen gebruiken. Bij een 128-bits WEP, kunt u 13-cijferige hexadecimalen gebruiken. U kunt maximaal vier WEP-sleutels registreren. Voer het te registreren cijfer in met “val”. Wanneer WEP wordt opgegeven per key phrase, wordt de WEP per sleutel overschreven. Om deze functie te gebruiken, stelt u hetzelfde key-nummer en dezelfde WEP-sleutel in voor alle poorten die gegevens naar elkaar versturen. U kunt de cijfers weglaten met “val”. Het key-nummer wordt ingesteld op 1 wanneer deze worden weggelaten. De standaardwaarde is blanco. |
encval [1|2|3|4] |
U kunt opgeven welke van de vier WEP-sleutels wordt gebruikt voor pakketcodering. "1" wordt ingesteld als er geen cijfer wordt opgegeven. |
wepauth {open|shared} |
U kunt een verificatiemodus instellen als u WEP gebruikt. Hierbij gaat het om de volgende waarden en verificatiemodi: open: open systeem toegestaan (standaard) shared: afstelling van het toestaan van gedeelde sleutel |
security {none|wep|wpa} |
U kunt de beveiligingsmodus opgeven. none: Geen codering (standaard) wep: WEP-codering wpa: WPA-codering |
wpaenc {tkip|ccmp} |
U kunt de WPA-sleutel opgeven voor WPA-codering. tkip: TKIP ccmp: CCMP (AES) (standaard) |
wpaauth {wpapsk|wpa|wpa2psk|wpa2} |
U kunt de WPA-verificatiemodus opgeven voor WPA-codering. wpapsk: WPA-PSK verificatie (standaard) wpa: WPA-verificatie wpa2psk: WPA2-PSK verificatie wpa2: WPA2-verificatie |
psk “tekenreeks” |
U kunt de Pre-Shared key opgeven. Toegestane tekens: ASCII 0x20-0x7e (8 tot 63 bytes). De standaardwaarde is blanco. |
eap {tls|ttls|leap|peap} {chap|mschap|mschapv2|pap|md5|tls} |
Hier kunt u het EAP-verificatietype opgeven. tls: EAP-TLS (standaard) ttls: EAP-TTLS leap: LEAP peap: PEAP chap, mschap, mschapv2, pap, md5 of tls zijn instellingen voor de methode voor fase 2. Deze moeten ingesteld worden bij gebruik van EAP-TTLS of PEAP. Geef deze instellingen niet op als u andere EAP-verificatietypen gebruikt. Indien u EAP-TTLS selecteert, dan kunt u chap, mschap, mschapv2, pap of md5 selecteren. Indien u PEAP selecteert, kunt u mschapv2 of tls selecteren. |
username “tekenreeks” |
U kunt de log-in gebruikersnaam voor de Radius-server opgeven. Toegestane tekens: ASCII 0x20-0x7e (31 bytes). De standaardwaarde is blanco. |
username2 “tekenreeks” |
Hier kunt u de phase 2-gebruikersnaam opgeven voor EAP-TTLS/PEAP phase 2-verificatie. Toegestane tekens: ASCII 0x20-0x7e (31 bytes). De standaardwaarde is blanco. |
domain “tekenreeks” |
U kunt de log-in domeinnaam voor de Radius-server opgeven. De tekens die u kunt opgeven, zijn ASCII 0x20-0x7e (31 bytes), maar niet "@" of "\". De standaardwaarde is blanco. |
password “tekenreeks” |
U kunt de log-in domeinnaam voor de Radius-server opgeven. Toegestane tekens: ASCII 0x20-0x7e (128 bytes). De standaardwaarde is blanco. |
srvcert {on|off} |
Hier kunt u het servercertificaat instellen. De standaardwaarde is “off”. |
imca {on|off} |
U kunt het certificaat in- of uitschakelen wanneer de tussenliggende certificaatbevoegdheid aanwezig is. De standaardwaarde is “off”. |
srvid “tekenreeks” |
U kunt de server-ID en het subdomein van de certificaatserver instellen. Toegestane tekens: ASCII 0x20-0x7e (128 bytes). De standaardwaarde is blanco. |
Connectinfo |
Hiermee verkrijgt u verbindingsinformatie. |
clear {a each command|all} |
Hiermee zet u de geselecteerde instelling terug op de standaardwaarde. Als u “all” opgeeft, zullen alle instellingen naar hun standaardinstelling hersteld worden. |
miccheck {on|off} |
U kunt de MIC-controlefunctie in- of uitschakelen. De standaardinstelling is “On” (geactiveerd). Als u “Off” opgeeft, kunt u geen MIC-controles uitvoeren. We raden u aan om “On” op te geven voor de MIC-controlefunctie wanneer u dit apparaat gebruikt. |