![]() ![]() | ![]() | ||
Als de printer niet meer werkt of als het papier of de toner op is, kunt u de bestanden in het faxgeheugen naar een ander apparaat verzenden om deze af te drukken. Let op: deze functie zendt alle bestanden door die in het geheugen zijn opgeslagen, dus ook de bestanden die met Geheugenbeveiliging zijn ontvangen. Gebruik deze functie alleen in noodgevallen.
![]()
Deze functie is niet beschikbaar met Internetfax.
Selecteer [Faxeigensch.] met [
] of [
] en druk vervolgens op de [OK]-toets.

Selecteer [Beheerderstoepassingen] met de [
] of de [
] en druk vervolgens op de [OK]-toets.

Selecteer [Geheugenbestand verzenden] met behulp van [
] of [
] en druk vervolgens op de [OK]-toets.

Druk op [Lijn] en gebruik vervolgens [
] of [
] om [G3], [H.323], of [SIP] te selecteren en druk vervolgens op de [OK]-toets.

Voer de doorzendbestemming in en druk op de [Start]-toets.

Wanneer u zich vergist, drukt u op de [Wis/Stop]-toets en probeert u het opnieuw.
Druk op de [Gebruikersinstellingen/Teller]-knop.
![]()
Het document wordt na het doorsturen niet gewist. Het blijft in het apparaat opgeslagen.
Alle documenten die in het faxgeheugen zijn opgeslagen, worden doorgestuurd, inclusief de documenten die met Geheugenbeveiliging zijn ontvangen.
Als u vooraf SUB-codes als Gebruikersfunctietoetsen programmeert, kunt u deze SUB-codes en een wachtwoord gebruiken voor het specificeren van een doorzendbestemming. Zorg ervoor dat u alleen de instellingen wijzigt die nodig zijn. Voor nadere details over gebruikersfunctietoetsen, zie “Algemene instellingen/Aanpassen”.