![]() ![]() | ![]() | ||
In dit gedeelte vindt u informatie en aanbevelingen over enveloppen.
![]()
Foute invoer kan gebeuren, afhankelijk van de lengte en vorm van de flappen.
Gebruik geen vensterenveloppen.
Specificeer het juiste papiertype om op enveloppen af te drukken. Voor meer informatie over het plaatsen van enveloppen in lade 1
4, raadpleeg dan “Wijzigen van papierformaat in lade 1
4”. Voor meer informatie over hoe u kunt kopiëren op enveloppen, raadpleeg dan de Kopieer- en Document Serverhandleiding. Voor informatie over hoe u op enveloppen kunt afdrukken, raadpleeg de Printerhandleiding.
Voor enveloppen gelden de volgende specificaties:
Gewicht: 91
220 g/m2 (24 lb. bankpost
80 lb. voorblad)
Papierformaat: 41/8 × 91/2
, 37/8 × 71/2
, C5 Env
, C6 Env
, DL Env![]()
![]()
Plaats enveloppen met de adreszijde naar beneden wanneer u de handinvoer gebruikt. Als u enveloppen plaatst in lade 1
4, leg ze dan met de adreszijde naar boven in de lade.
Plaats alleen enveloppen van hetzelfde formaat en soort.
Voordat u enveloppen plaatst, drukt u ze naar beneden om lucht eruit te laten en de vier randen glad te maken. Strijk de voorste randen (de randen die het apparaat ingaan) van de enveloppen met een potlood of liniaal glad voordat u de enveloppen plaatst.
Waaier de enveloppen voordat u ze plaatst om ze van elkaar los te maken en te voorkomen dat de lijm die erop zit de enveloppen aan elkaar plakt.
Sommige soorten enveloppen kunnen vastlopen of rimpelen, en kan de afdruk erop slecht zijn.
De afdrukkwaliteit van enveloppen kan onregelmatig zijn als delen van de enveloppen verschillende diktes hebben. Druk een of twee enveloppen af om de afdrukkwaliteit te controleren.
Een hoge temperatuur en een hoge vochtigheidsgraad reduceren de afdrukkwaliteit en zorgen ervoor dat de enveloppen gaan kreukelen.