![]() ![]() | ![]() | ||
In dit gedeelte wordt beschreven hoe u opties, het papierformaat en de papierinvoerrichting handmatig kunt instellen op uw computer.
![]()
U dient printerbeheerder te zijn om de printereigenschappen te wijzigen in de map [Printers]. Log in als lid van de beheerdersgroep.
Klik in het menu [Start] op [Printers en Faxapparaten].
Wanneer u Windows 2000 gebruikt wijst u naar [Instellingen] in het menu [Start] en klikt u vervolgens op [Printers]. Het venster [Printers] verschijnt.
Wanneer u Windows Vista if Windows Server 2008 gebruikt, klikt u op [Configuratiescherm] in het menu [Start] en daarna op [Printers]. Het venster [Printers] verschijnt.
Klik op het pictogram van de printer die u wilt gebruiken.
Klik in het menu [Bestand] op [Eigenschappen].
Wanneer u Windows Vista of Windows Server 2008 gebruikt, klikt u met de rechtermuisknop op het pictogram van de printer die u wilt gebruiken. Daarna klikt u op [Eigenschappen].
Klik op het tabblad [Accessoires].
Als de opties op het tabblad [Accessoires] zijn uitgeschakeld, is de bi-directionele verbinding ingeschakeld. In dat geval is een wijziging in de optie-instellingen niet nodig.
Selecteer opties, geïnstalleerd vanuit het gebied [Opties] en maak vervolgens de benodigde instellingen.
Selecteer in [Invoerlade:] welke lades gebruikt gaan worden en selecteer dan in [Papierformaat:] het formaat van het papier dat u in elke lade wilt plaatsen.
Klik op [Bijwerken] in het [Invoerlade-instellingen] gebied om de instelling op iedere lade toe te passen.
Klik op [OK] om het dialoogvenster printereigenschappen te sluiten.