In dit onderdeel wordt beschreven hoe u Doorzenden kunt instellen.
Dit kunt u instellen als u een Speciale afzender programmeert.
![]()
Voor iedere Speciale afzender kan één doorzendbestemming worden geregistreerd. Als u twee of meer doorzendbestemmingen wilt registreren, moet u groepsbestemmingen gebruiken. Er kunnen echter maximaal 498 bestemmingen in een groep worden opgegeven.
Druk op [Doorzenden per afzender].
Selecteer [Aan] of [Uit].
Als u [Uit] selecteert, kunt u doorgaan naar stap 7.

Specificeer een Eindontvanger met behulp van de bestemmingslijst en druk vervolgens op [OK].

Druk op de toets aan de linkerkant van het display om over te schakelen tussen de bestemmingstypen faxnummer, InternetFax-bestemming, e-mailadres en mapbestemming.
IP-Fax-bestemming verschijnt in de lijst faxbestemmingen.
Druk op [Beveiliging].
Als u geen beveiligingsfunctie instelt, kunt u doorgaan naar stap 7.
Beveiliging wordt ingesteld om S/MIME verificatie te kunnen gebruiken. Raadpleeg de beheerder voor nadere details over de beveiligingsinstellingen.

Selecteer de beveiligingsfuncties.

Als u documenten gecodeerd wilt doorsturen, drukt u op [Codering]. Als u de coderingsfunctie wilt gebruiken, moet het adres in het Adresboek worden opgeslagen en moet de coderingsoptie worden ingeschakeld. Neem contact op met uw beheerder voor meer informatie over codering.
Om een handtekening toe te voegen aan door te zenden documenten, drukt u op [Handtekening]. Raadpleeg de beheerder voor nadere details over Handtekening.
Druk op [OK].
Druk op [OK].
![]()
Als u [Zelfde als basisinstellingen] selecteert, resulteert dit in dezelfde instelling als die is gemaakt voor “Doorzenden” in “Ontvangstinstellingen”.
Als u een mapbestemming voor doorzenden hebt opgegeven, kunt u het voor doorzenden te gebruiken bestandsformaat instellen. Zie "Parameterinstellingen" (schakelaar 21, bit 3).
Het verwijderen van een bestemming die is ingesteld als doorzendbestemming uit de bestemmingslijst zorgt ervoor dat de instellingen van de doorzendbestemming worden verwijderd, waardoor deze opnieuw moeten worden geregistreerd. Als een bestemming is gewijzigd, wordt een document verzonden naar de nieuwe bestemming. Als er geen bestemming is van het opgegeven type, dan kunt u instellen welke bestemming moet worden gebruikt als alternatieve bestemming. Zie “Parameterinstellingen” (schakelaar 32, bit 0).
Nadat u stap 7 heeft uitgevoerd, moet u “Doorzenden” onder “Ontvangstinstellingen” instellen op “Aan”.
Selecteer [Alles coderen] in de coderingsinstellingen. Er wordt dan een gecodeerde e-mail verzonden, ongeacht de coderingsinstellingen in [Beveiliging]. Neem contact op met uw beheerder voor meer informatie over codering.
De elektronische handtekening wordt als volgt beperkt, afhankelijk van de S/MIME-instellingen in Web Image Monitor. Neem contact op met de beheerder voor meer informatie over de elektronische handtekening.
Als [Individueel instellen] is ingesteld:
U kunt [Handtekening] instellen in [Beveiliging] en voor iedere verzending een elektronische handtekening toevoegen aan e-mail.
Als [Gebruik Geen Handtekeningen] is ingesteld:
Zelfs als u op [Beveiliging] drukt, verschijnt [Handtekening] niet.
Als [Gebruik Handtekeningen] is ingesteld:
Een elektronische handtekening wordt toegevoegd wanneer u e-mail verzendt. De instelling [Handtekening] in [Beveiliging] kan niet worden geannuleerd.